Categorie archief: Algemeen

KWALITATIEF ONDERZOEK, HOEVEEL INTERVIEWS HEB JE NODIG?

KORTE EN DUIDELIJKE TIPS VOOR ONDERZOEKSOPDRACHTEN EN -TENTAMENSTOF (HBO/MBO+).

KWALITATIEF ONDERZOEK, HOEVEEL INTERVIEWS HEB JE NODIG?

In dit artikel: Aantallen interviews kwalitatief onderzoek. Waarom is 8 interviews soms genoeg?  Is er een minimum aantal interviews vereist? Conclusies trekken over 8 interviews?

(Vergeet straks niet om nog even te kijken op: http://onderzoekscoaching.nl/cms/blog/)

KWALITATIEF ONDERZOEK EN AANTALLEN
Bij kwalitatief onderzoek richt je, je erop dat je de verhalen (of teksten) die je leest ‘begrijpt’.  De kwantitatief onderzoeker telt het aantal klanten dat de koffie ‘zeer lekker’ vindt. De kwalitatief onderzoeker interviewt de klant en probeert erachter te komen waarom de klant ‘zeer lekker’ heeft aangekruist. Dat is best lastig omdat ‘lekker’ voor iedereen weer iets anders betekent. En wat is dan ‘ZEER lekker’? Toch is het voor de horecaondernemer een heel interessante vraag. Als hij onder woorden kan brengen WAT er zeer lekker wordt gevonden kan hij zijn producten verbeteren en zo een voorsprong creëren op de concurrentie.

WAAROM HEB JE GENOEG AAN ZO WEINIG INTERVIEWS?
Kwalitatief onderzoek gaat om verschillende redenen niet om aantallen.
1. Kwalitatief onderzoek is vaak een onderdeel van onderzoek waarbij dan later alsnog geteld gaat worden.
2. Kwalitatief onderzoek heeft als doel een ‘theorie’ te vormen. Deze theorie wordt vervolgens aangevuld/verbeterd/gecontroleerd
met andere informatie (kennis uit de literatuur/deskundigen/collega-onderzoekers).
3. Praktisch: Er is onvoldoende tijd / geld om veel interviews te doen.
(Het komt dus veel voor dat de onderneming op basis van het kwalitatieve onderzoek maar gewoon iets moet gaan proberen en dan kijken of het succes heeft. Bijvoorbeeld: koffie bereiden waar de klant bij is omdat uit de interviews bleek dat klanten het ‘ritueel van koffiezetten’ als prettig ervaren).

Het aantal interviews is afhankelijk van het doel van het onderzoek en de probleemstelling. Voor HBO-scripties geldt al de beperking dat je onvoldoende tijd hebt. Een HBO-scriptie is bedoeld als finaal bewijs dat de student in staat is om een complex vraagstuk zelfstandig te onderzoeken en op te lossen volgens de regels van goed onderzoek. Het is dus mogelijk dat het binnen de scriptietermijn niet lukt om het probleem van de opdrachtgever op te lossen.

MINIMUM AANTAL INTERVIEWS
Als het gaat om de context van je scriptie: Een paar interviews om de context te verkennen (interviews met management over de ‘visie’ of over ‘het te onderzoeken probleem’; interviews met een aantal (senior) medewerkers; interview met een expert/adviseur; literatuurstudie over bepaalde vaktermen of over theorieën en modellen die betrekking hebben op het vraagstuk).

Als het gaat om je primaire onderzoek: Een aantal interviews met klanten/medewerkers (aantal 5-25). Het aantal van 25 is hoog en komt niet veel voor. Wanneer je 25 interviews nodig hebt is de probleemstelling van de student waarschijnlijk niet geschikt voor een HBO-scriptie (vraagt veel teveel tijd).
EN/OF:
Focusgroepen: Het kan ook gaan om focusgroepen (2 of 3 bijeenkomsten) met elke keer ca. 5-11 personen. Ook hier geldt weer dat het binnen een HBO-scriptie niet mogelijk is om meer dan 3 bijeenkomsten te doen. Alles moet namelijk beschreven worden en geanalyseerd en daarvoor is onvoldoende tijd. De grootte van de groep hangt vooral af van het aantal mensen dat je tegelijkertijd kan managen. Sommige onderwerpen zijn zo beladen dat je met een groep van 11 deelnemers al in een rommelige sfeer terecht komt. Voor andere onderwerpen kan je best 13 mensen uitnodigen zonder dat iedereen door elkaar praat.

CRITERIA VOOR HET AANTAL INTERVIEWS
Voor de interviews van type A (Zie boven) geldt dat het slechts bedoeld is om je kennis over het onderwerp te vergroten. Interviews zijn noodzakelijk om je een idee te geven van de problematiek waar je mee te maken hebt. Ik adviseer om minstens 1 interview te houden met iemand van het management (liefst 2 interviews: een manager en een senior medewerker/supervisor). Minstens 1 interview met een externe deskundige en daarnaast voldoende literatuurstudie om op de hoogte te zijn van bepaalde vaktermen/definities en theorieën en modellen.

Voor de interviews van type B kan je de regel van VERZADIGING als uitgangspunt nemen. Verzadiging houdt in dat je net zolang doorgaat met interviews tot je merkt dat er geen ‘nieuws’  meer uit de gesprekken komt. Met andere woorden elk nieuw interview levert geen interessante nieuwe inzichten/antwoorden op. Meestal hou je eerst 5 interviews en ga je daarna door tot de verzadiging optreedt (natuurlijk niet gelijk stoppen bij het 6e interview maar pas stoppen wanneer je 2 interviews later nog niets nieuws hebt gehoord).
Voor de interviews van type C (focusgroepen) geldt eigenlijk dat je er niet meer dan 3 organiseert. Dat heeft niet zozeer te maken met
verzadiging maar is puur praktisch (er is niet meer tijd). Het is dus belangrijk dat je vooraf bedenkt of je met 3 focusgroepen voldoende informatie gaat binnenhalen.

WELKE CONCLUSIES KAN JE TREKKEN OVER 8 INTERVIEWS? 
Het is niet de bedoeling dat je op grond van de interviews uitspraken gaat doen als ‘Er is bewezen dat…’.  Juist omdat je niet iedereen kan interviewen moet je in je conclusies spreken van ‘…er zijn sterke aanwijzingen voor …..’, ‘… een opvallend argument dat regelmatig wordt genoemd is ….’, ‘… de indruk bestaat dat ….’. Als je maar niet te stellige beweringen doet kan je in je conclusie niet veel verkeerd doen.
Je zegt wat er naar voren is gekomen en je geeft vervolgens aan dat er nader onderzoek nodig is om te bepalen HOEVEEL mensen er zo over denken (kwantitatief onderzoek dus).

WAARSCHUWING :VALKUIL!
Veel studenten gaan TOCH tellen hoe vaak een bepaald antwoord is gegeven. Ze schrijven dan
80% van de deelnemers zei dat de koffie ‘te heet’ was…. Dat is dus juist NIET de bedoeling. 80% is namelijk nog altijd maar 4 mensen!
(4 van de 5 om precies te zijn). Hou het er dus bij dat … de temperatuur van de koffie is relatief vaak genoemd….

The Research Company BV is een full-service onderzoeksbureau dat u kunt inschakelen voor onderzoekswerkzaamheden. De educatieve afdeling van Research Company deelt kennis en ervaring met studenten. Zij profiteren van de duidelijke artikelen over onderzoekstheorie, methoden en technieken en gratis hulpmiddelen zoals de gratis software voor online enquêteren en Rekenhulp om steekproefomvang, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te berekenen.

Ook interessant bij dit artikel: #http://onderzoekscoaching.nl/cms/tips-voor-studenten-die-onderzoek-gaan-doen-of-tentamen-willen-halen-nr-10/

(Er is veel zorg besteed aan deze uitleg. Het is begrijpelijk geschreven met duidelijk voorbeelden. Maandelijks lezen 4000 HBO (en WO) studenten een of meer van de artikelen van Research Company. Als je geholpen bent met dit artikel dan kun je andere studenten ook een beetje helpen door het artikel te delen in je netwerk).

EEN STEEKPROEF TREKKEN DIE REPRESENTATIEF IS

KORTE EN DUIDELIJKE TIPS VOOR ONDERZOEKSOPDRACHTEN EN -TENTAMENSTOF (HBO/MBO+).

ALLES OVER REPRESENTATIVITEIT

In dit artikel: Inleiding representativiteit. De drie eisen voor een goede steekproef. De acht momenten in je scriptie om aan representativiteit te denken. Representativiteit in de methodologie. Het beschrijven van je doelgroep/populatie. Het steekproefkader en representativiteit. Representativiteit TIJDENS het enquêteren. Het beschrijven van de representativiteit. Representativiteit en weging.  Representativiteit in het hoofdstuk conclusie. Representativiteit in het hoofdstuk Discussie.

(Vergeet straks niet om nog even te kijken op:

Korte inleiding: Een Representatief onderzoek…

Wat heb je aan een onderzoek als niet iedereen meedoet? Dan is de uitkomst toch altijd maar een schatting? Als andere mensen hadden meegedaan aan je onderzoek dan waren er misschien andere uitkomsten! Antwoord: Als je 50 eieren omhoog gooit en elke keer valt het ei kapot. Moet je dan nog alle andere eieren testen om te weten of ze kapot gaan? Nee. Je hebt dus genoeg aan een ‘steekproef’ van 50 om conclusies te trekken. (Er is dan nog steeds een kleine kans dat het 51e ei niet kapot valt maar … ik durf dat risico wel te nemen).

Een groep van 50 eieren testen uit een totale groep van miljarden eieren is een voorbeeld van een onderzoek op basis van een steekproef.

Een onderzoek gaat meestal niet over eieren. En we stellen specifieke eisen aan de keuze van de deelnemers (steekproef). Dat komt doordat we op basis van de steekproef toch conclusies willen trekken over de hele groep (=populatie/ alle klanten / bewoners etc.).

De drie eisen voor een goede steekproef

De voorwaarden om conclusies te mogen trekken over de hele groep terwijl niet iedereen meedoet zijn:
1. De steekproef moeten voldoende groot zijn. (Je kunt niet concluderen dat de klanten van ABC BV ontevreden zijn wanneer je maar 5 klanten hebt geenquêteerd).
2. De deelnemers moeten toevallig geselecteerd zijn om mee te doen (Random steekproef= willekeurig gekozen= stochastische steekproef = kanssteekproef).
3. De samenstelling van de groep die meedoet moet lijken op de hele groep (= de groep moet representatief zijn).

1  Is het makkelijkste. (Het aantal ingevulde enquêtes dat je nodig hebt bereken je met de ‘rekenhulp’ van Research Company of handmatig met behulp van de ‘steekproefformule’).
2. Je moet ervoor zorgen dat iedereen een eerlijke (gelijke) kans heeft om door jou uitgekozen te worden. Dat kan je bijvoorbeeld bereiken door de deelnemers niet uit te kiezen maar willekeurig enquêtes uit te delen aan voorbijgangers of willekeurig namen te kiezen uit een lijst met klanten.  (Helaas lukt het vaak niet om echt iedereen een gelijke kans te geven om mee te doen…).

Maar de derde voorwaarde, de samenstelling? Hoe kan je daarvoor zorgen? Je kunt mensen immers wel vragen om mee te doen maar je kunt ze niet dwingen. Je kunt er niet veel aan doen wanneer er teveel mannen meedoen of teveel ouderen. Als dat gebeurt dan is je steekproef niet meer representatief. Anders gezegd : de groep die meedoet is geen goede afspiegeling van de hele groep. Want : Stel dat in de hele populatie van 1200 klanten de helft vrouw is en de helft man. Je deelt enquêtes uit aan 500 klanten. Achteraf heb je 100 enquêtes terug van mannen en maar 40 van vrouwen. Je steekproef voldoet dan niet aan voorwaarde 3. Anders gezegd: de antwoorden van de mannen zijn veel meer meegenomen in je onderzoek dan de mening van de vrouwen.

Representativiteit van de steekproef is heel belangrijk. Voorbeeld:
Henry doet een klanttevredenheidonderzoek voor de website van Research Company met maandelijks ruim 2400 unieke bezoekers. Henry heeft op  de website een pop-up geplaatst met een enquête. De pop-up heeft 10 dagen op de site gestaan en er hebben maar liefst 300 unieke bezoekers meegedaan aan de vragenlijst. De conclusie is dat 30% van de deelnemers de website verouderd vindt. Henry presenteert de resultaten aan de manager online marketing. De manager vindt de uitkomst vreemd. Hij vindt 30% een erg hoog percentage. “Klopt je steekproefomvang wel?” “Ja, hoor” zegt Henry. Er hebben 300 klanten meegedaan.  “Is de steekproef wel representatief?” Henry snapt de vraag niet helemaal. “Wat bedoelt u? Iedereen die de site bezocht kreeg eerlijke kans om mee te doen…. Het is dus een random/toevals steekproef”. De manager denkt dat de steekproef niet representatief is voor alle bezoekers van de site. “Ik denk dat vooral jonge klanten de vragenlijst hebben ingevuld”. Daardoor lijkt het dus alsof 30% van alle klanten de website verouderd vindt maar je hebt vooral de mening van de jongeren meegenomen in je conclusie”.

De acht momenten waarop je moet kijken naar de representativiteit

Een scriptie vraagt 8x om aandacht voor het onderwerp representativiteit:
1e keer: Methodologie
2e keer: Beschrijven van de populatie die je gaat onderzoeken
3e keer: Beschrijven van het steekproefkader
4e keer: Tijdens het nemen van de steekproef
5e keer: Tijdens het beschrijven van de respons
6e keer: Als je gaat ‘wegen’ (weging is een corrigerende methode / optioneel)
7e keer: Conclusies
8e keer: Discussie

1e keer: Methodologie
In het hoofdstuk methodologie beschrijft de onderzoeker hoe het onderzoek is opgezet (dus voordat je het uitvoert). Daarbij behoort ook de beschrijving van de steeproefmethode. Hoe ga je proberen om een representatieve steekproef te krijgen?

2e keer: Beschrijven van de doelgroep/ populatie.
Een deel van deze beschrijving is soms terug te vinden in de contextanalyse (interne analyse). Dit hangt van je onderzoeksonderwerp af. Soms is het logischer om het mee te nemen in de methodologie. Je beschrijft:
– Hoe groot is de populatie (de hele groep waar je straks dus conclusies over gaat trekken)?
– Hoe is de groep samengesteld? Je moet de RELEVANTE eigenschappen (achtergrondkenmerken) beschrijven. Meestal zijn dat leeftijd, geslacht; opleiding; inkomen… .  Let op: Het gaat om die achtergrondkenmerken waarvan je denkt dat ze invloed hebben op de antwoorden die iemand geeft ( ‘afhankelijke variabelen’). Voorbeeld: Als je onderzoek doet naar klanttevredenheid dan zijn achtergrondkenmerken als geslacht en leeftijd van invloed op de antwoorden die iemand geeft. Maar bij het onderwerp ‘klanttevredenheid’ zal ook meespelen of het een vaste klant is of niet. Stel echter dat je onderzoek gaat over de tevredenheid van mensen met de attracties in een stad. Dan zou ik als achtergrond kenmerk ‘Woonplaats’ belangrijk vinden. Want het maakt voor de mening van de persoon wel uit of hij zelf uit de stad komt waar de attracties zijn of dat hij ergens anders vandaan komt (toerist).

Voor een Representatieve steekoproef moet de steekproef dus lijken op de samenstelling van de populatie:
Zoals in onderstaand onderzoek : Klanttevredenheid ABC BV
Klantenbestand:
1000 mannen; 200 vrouwen; 10% is jonger dan 21 jaar; 40% is tussen 21 en 35 jaar; 50% is ouder dan 35 jaar.
(83%)                  (17%)
Steekproef
100 mannen ;  15 vrouwen;    8% is jonger dan 21 jaar;  46% is tussen 21 en 35 jaar; 46% is ouder dan 35 jaar.
(87%)                  (13%)

De samenstelling van de steekproef lijkt op die van de populatie. De verdeling mannen en vrouwen en de verdeling op leeftijd is vergelijkbaar. De steekproef voldoet dus wat betreft geslacht en leeftijd aan de 3e voorwaarde van een goede steekproef.

3e keer: Steekproefkader
Beschrijf in methodologie ook waar je de adressen vandaan hebt. Een beschrijving van het ‘steekproefkader’ zegt veel over de kwaliteit van het bestand en ook over de betrouwbaarheid van de steekproef.
Voorbeelden van steekproefkaders:
Een klantenbestand (hoeveel klanten, wat is de samenstelling van het bestand, is het aktueel)
Een mailingbestand (welke adressen zitten er in? hoeveel? van wie?)
Het groep winkelend publiek in een winkelstraat (hoeveel mensen denk te dat er totaal door de straat komen? waar komen ze vandaan? wat weet je van leeftijd/geslacht?)
De bezoekers van een festival (hoeveel denk je dat het er totaal zijn? Is bekend hoeveel% man? hoeveel % vrouw? Waar vandaan?).
Beschrijf dus het BESTAND waar de mensen uit worden geselecteerd.

4e keer: Representativiteit TIJDENS het nemen van de steekproef
Dit wordt te vaak vergeten. Hou tijdens het verzamelen van enquêtes bij wat de verdeling is (hoeveel % enquêtes heb je terug van mannen? hoeveel % van vrouwen? hoeveel % van jongeren/ouderen?).  Reden: Als je tijdens het enquêteren oplet hoe het gaat met de representativiteit dan kan je er misschien nog wat aan doen! Als je het bijhoudt weet je dus dat je nog wat meer mannen moet enquêteren… Dan klopt je onderzoek dus aan het einde wat betreft de representativiteit veel beter. (En , achteraf tekorten in bepaalde groepen herstellen is haast nooit mogelijk…).

5e keer: Representativiteit beschrijven aan het eind van het veldwerk
Dit is waar het uiteindelijk om gaat. Dat je een vergelijking kan maken tussen de eigenschappen van de populatie die je onderzoekt en de steekproef die je hebt genomen. Je vergelijkt de samenstelling van populatie en steekproef. Je laat zien dat je steekproef representatief is voor de hele populatie. (Je steekproef is eigenlijk de populatie maar dan in het klein).

De samenstelling van de hierboven beschreven steekproef lijkt wat betreft achtergrondkenmerken op de populatie.
Er zijn 87% mannen die hebben meegedaan aan het onderzoek, in de populatie is dat percentage 83%.
Dat komt erg dicht in de buurt van het gewenste percentage. De steekproef is representatief te noemen*.
*) Dit is enigszins vereenvoudiging van de werkelijkheid omdat je eigenlijk ook nog per geslacht en per leeftijd moet gaan vergelijken.
(hoeveel % van de vrouwen in de populatie is jonger dan
21 ? en hoeveel % is dit in de steekproef? Er zijn dus nog veel van dergelijke
tellingen te doen voordat
de controle op representativiteit volledig is uitgevoerd.

6e keer: Weging
Het wordt door HBO studenten nauwelijks gedaan maar is in de onderzoekspraktijk wel gebruikelijk: Weging.
Weging houdt in dat we de afwijkingen tussen de steekproef en de populatie gaan corrigeren. In het voorbeeld
staat dat er 1000 mannelijke klanten zijn (83%) , in de steekproef zijn er 100 mannen die hebben meegedaan aan de enquête  (87%). Er hebben dus naar verhouding iets teveel mannen meegedaan. Om dat te corrigeren kunnen we de antwoorden van de mannen
voor 83/87 deel mee laten tellen. Dan tellen de stemmen van de mannen net zo zwaar mee ‘alsof’ ze slechts 83% van de mening van
de klanten uitmaken. [In SPSS is daar een speciale functie voor ‘weging’ ].

7e keer: Wat schrijf je over representativiteit in de Conclusie?
Het onderwerp ‘representativiteit’ komt zelden terug in de conclusie van een onderzoek. Alleen wanneer
het helemaal fout is gelopen. Dan kan het genoemd worden als een mogelijke oorzaak van bepaalde uitkomsten.

8e keer: Discussie
In het hoofdstuk Discussie beoordeelt de student zijn eigen onderzoek op kwaliteit (betrouwbaarheid, validiteit, nauwkeurigheid, representativiteit, bruikbaarheid). Wanneer er problemen waren met de representativiteit dan moeten die dus in dit hoofdstuk genoemd worden. Daarbij geldt als regel: Als er problemen zijn met de representativiteit noem ze dan ook in de discussie. Als je dat niet doet dan zal de scriptiecommissie aannemen dat je het zelf niet hebt gezien. Dat komt dan over als ‘slordig’. Wanneer je het wel noemt laat je dus zien dat je snapt wat de term inhoudt en dat je het kan toepassen. Het wordt studenten meestal niet zwaar aangerekend als de representativiteit niet helemaal klopt. Maar het kost wel wat puntjes als je net doet alsof er niets aan de hand is.

The Research Company BV is een full-service onderzoeksbureau dat u kunt inschakelen voor onderzoekswerkzaamheden. De educatieve afdeling van Research Company deelt kennis en ervaring met studenten. Zij profiteren van de duidelijke artikelen over onderzoekstheorie, methoden en technieken en gratis hulpmiddelen zoals de gratis software voor online enquêteren en Rekenhulp om steekproefomvang, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te berekenen.

Ook interessant bij dit artikel: http://onderzoekscoaching.nl/cms/wat-betekent-een-betrouwbaarheid-van-95-onderzoek-en-statistiek/

(Er is veel zorg besteed aan deze uitleg. Het is begrijpelijk geschreven met duidelijk voorbeelden. Maandelijks lezen 4000 HBO (en WO) studenten een of meer van de artikelen van Research Company. Als je geholpen bent met dit artikel dan kun je andere studenten ook een beetje helpen door het artikel te delen in je netwerk).

CAUSALITEIT, VERBAND LEGGEN, EEN SPREKEND VOORBEELD

KORTE EN DUIDELIJKE TIPS VOOR ONDERZOEKSOPDRACHTEN EN -TENTAMENSTOF (HBO/MBO+).

Samenvatting:
Aan de hand van een voorbeeld wordt uitgelegd wat causaliteit is.

(Vergeet straks niet om nog even te kijken op: http://onderzoekscoaching.nl/cms/blog/

BEWIJS
Het woord ‘bewijs’ lijkt erg op het woord wijzen/aanwijzen. Iemand zegt iets en wijst het aan zodat iedereen met eigen ogen kan zien dat het waar is. Er zijn echter ook veel dingen die je niet kan zien en die toch waar zijn. (Er is een achterkant aan de maan, maar je kan de achterkant van de maan niet zien). Als iemand dus beweert dat de maan een achterkant heeft dan liegt hij niet.
Het BEWIJS bestaat hier niet uit ZIEN maar uit LOGISCH denken. Als de maan geen achterkant had, dan viel de maan uit elkaar dus moet er ook een achterkant zijn.

ALS JE MOEITE HEBT MET BEWIJS LEVEREN
Een bewijs bestaat er (bijna) altijd uit dat iemand twee dingen met elkaar verbindt. Zoals het maanbewijs: Er  is een voorkant (want die zien we) en die moet ergens aan vastzitten (anders viel de maan uit elkaar) dus er moet ook een achterkant zijn.
Dit noemen we een oorzaak-gevolg verband (causaliteit).

CAUSALITEIT IN ONDERZOEK
In onderzoek gaat het erom dat je eerst een idee/theorie hebt en dat je daarna aan anderen probeert te bewijzen (laten zien) dat je idee klopt. Je begint met het bedenken van een oorzaak-gevolg (verband/causaliteit) en daarna ga je metingen doen (enqueteren/observeren etc.). De regel van de causaliteit is daarbij heel belangrijk. Je moet EERST een idee hebben wat de oorzaak kan zijn voordat je gaat proberen om een bewijs te leveren! Dat idee (causaliteit) moet geen ‘raar’ verhaal zijn.
Voorbeeld 1:
Johan heeft de volgende causaliteit bedacht: De klanten van Albert Heijn zijn erg tevreden want in China is de rijst veel goedkoper geworden…
Gevolg: Klanten zijn tevreden
Oorzaak: De prijs van de rijst in China.
Omdat het idee / causaliteit van Johan raar is (ik kan tenminste geen logisch verband zien tussen prijs van rijst in China en tevredenheid van klanten bij Albert Heijn) mag hij van de opleiding voorlopig niet verder met zijn onderzoek. De scriptie van Johan moet namelijk gebaseerd zijn op LOGISCHE oorzaak-gevolg verbanden.
Voorbeeld 2:
Peter doet ook onderzoek naar de tevredenheid van de klanten van Albert Heijn. Peter heeft de volgende causaliteit bedacht: De klanten van Albert Heijn zijn erg tevreden want de prijzen van 20 artikelen zijn sterk in prijs verlaagd. Peter mag van de opleiding verder gaan met zijn onderzoek. Men vindt de oorzaak-gevolg idee van Peter logisch. Met andere woorden men gelooft dat de causaliteit, waar kan zijn:
Gevolg: De klanten zijn tevreden.
Oorzaak: De prijsverlaging van 20 artikelen.

WAT ER FOUT KAN GAAN
Het komt vaak voor dat iemand denkt dat hij ook zonder een theorie van oorzaak en gevolg (causaliteit) een goed bewijs kan leveren.

Voorbeeld van fout in de formulering van causaliteit:
Simone heeft het volgende gezien: Veel mannen gaan omstreeks 8 uur naar hun werk en staan dan lang in de file. Een kleine groep mannen gaat later naar het werk en staan dan niet in de file.  Simone denkt niet na over causaliteit maar concludeert:
De meeste mannen staan graag in de file. En ze levert ook bewijs : Er zijn dagelijks honderden kilometers file.

Voorbeeld 2 van een fout in de formulering van causaliteit:
Martijn deed onderzoek naar ‘vrije tijd’. Hij heeft een enquete gehouden onder 2000 mensen. De vragen die hij heeft gesteld zijn onder andere: “Hoeveel tijd werkt u per week? en “Welk cijfer geeft u voor uw tevredenheid met uw leven?”.
Uit het onderzoek van Martijn kwam als resultaat dat mensen die minder vrije tijd hadden vaker gelukkig waren dan andere mensen. Martijn trok de volgende conclusie: Veel vrije tijd maakt mensen ongelukkig!
Martijn formuleerde ACHTERAF zijn causaliteit:
Gevolg: Minder gelukkig
Oorzaak: Veel vrije tijd.

Toch had Martijn het fout. En zijn manier van bewijs leveren klopte ook niet.
Wat er namelijk echt aan de hand is. Als je geen werk hebt, dan heb je wel veel tijd maar je bent niet gelukkig. Dat komt niet DOORDAT je veel ” vrije tijd’ hebt. Je hebt wel veel tijd maar het voelt helemaal niet als ‘vrije tijd’.

Dat komt er dus van wanneer je ACHTERAF pas gaat nadenken over Causaliteit.
Je gaat dan achteraf het verband verzinnen bij de resultaten.

Kortom: Voordat je een conclusie trekt moet je wel even controleren of je wel aan alles hebt gedacht. Welke oorzaken zijn er allemaal om iets te verklaren? Hou er rekening mee dat er meer oorzaken zijn om iets te verklaren. Bedenk EERST een theorie en bedenk daarna de juiste manier om te meten of je theorie klopt.

The Research Company BV is een full-service onderzoeksbureau dat u kunt inschakelen voor onderzoekswerkzaamheden. De educatieve afdeling van Research Company deelt kennis en ervaring met studenten. Zij profiteren van de duidelijke artikelen over onderzoekstheorie, methoden en technieken en gratis hulpmiddelen zoals de gratis software voor online enquêteren en Rekenhulp om steekproefomvang, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te berekenen.

(Er is veel zorg besteed aan deze uitleg. Het is begrijpelijk geschreven met duidelijk voorbeelden. Maandelijks lezen 4000 HBO (en WO) studenten een of meer van de artikelen van Research Company. Als je geholpen bent met dit artikel dan kun je andere studenten ook een beetje helpen door het artikel te delen in je netwerk).

EEN SCRIPTIE SCHRIJVEN (deel 3/3)

KORTE EN DUIDELIJKE TIPS VOOR ONDERZOEKSOPDRACHTEN EN -TENTAMENSTOF (HBO/MBO+).

HBO-SCRIPTIE / OPBOUW VAN EEN ONDERZOEKSVERSLAG  3/3

Hoofdstukindeling (Dit kan per Hbo-opleiding nog verschillen.  Informeer bij je opleiding of je een voorbeeldscriptie mag inzien).  Hoofdstukken in grijs zijn behandeld in mijn blog nr’s. 12 en 13 (Scriptieopbouw deel 1 en 2).

De inhoud van een scriptie (licht gekeurde hoofdstukken zijn reeds behandeld in deel 1 en 2) Klik op een hoofdstuk als je direct naar de
beschrijving wilt.

Inhoud

(Vergeet straks niet om nog even te kijken op: http://onderzoekscoaching.nl/cms/blog/

 

De laatste fase van je onderzoek. Je hoofd is gevuld met informatie. Ga nu niet staren maar ruim alles op en lees in deel 3 (3/3) hoe je nu het onderzoek kunt afronden.

CONCLUSIE
In de conclusie geeft de onderzoeker antwoord op de hoofdvraag / probleemstelling van het onderzoek. Er worden daarbij (meestal) geen cijfers gegeven want die staan al in het hoofdstuk Resultaten. Vaak begint een conclusie met het herhalen van de probleemstelling om vervolgens snel het antwoord te geven.

Conclusie (voorbeeld)
De probleemstelling van het onderzoek luidde: Op welke wijze kan ABC BV de kwaliteit van de afdeling klantenservice   verbeteren? Uit interviews met 5 leden van het managementteam en HR en 3 supervisors, een enquête onder medewerkers en observaties op de werkplekken zijn drie verbeterpunten voor de klantenservice van ABC BV naar voren gekomen:
(a) Gebrek aan productkennis bij medewerkers van de telefonische helpdesk.
(b) Matige communicatieve vaardigheden bij de medewerkers van de telefonische helpdesk
(c) Hoge tijdsdruk bij de helpdesk waardoor er onnodig fouten worden gemaakt

De enquête onder helpdeskmedewerkers gaf aan dat een ruime meerderheid van de medewerkers sterk de behoefte heeft aan meer productkennis. Dit is volgens de supervisors ook een belangrijk aandachtspunt. Met deze kennis zouden klanten beter geholpen kunnen worden. Er zullen dan ook minder fouten worden gemaakt. 

Op basis van de analyse van telefonische klantgesprekken kan geconcludeerd worden dat de communicatieve vaardigheden van de helpdeskmedewerkers verbeterd moeten worden. Soms beschikken medewerkers wel over de juiste productkennis maar lukt het ze niet om deze juist te communiceren naar de klanten.

Uit participerende observaties is gebleken dat medewerkers er veel energie in steken om de klanten goed te helpen. Ze maken daarbij wel vaak fouten. Deze fouten komen voort uit onzorgvuldigheid bij het communiceren naar de klant. Ze komen ook voort uit onzorgvuldigheid bij het administreren van de orders. De hoge tijdsruk zorgt ervoor dat medewerkers erg gehaast en onder druk moeten werken. Dit maakt het aantal fouten nog groter. 

(* de opsommingstekens (a),(b) en (c) zijn in een scriptie niet nodig)

1. Onderbouwing van de conclusies.
Er worden GEEN cijfers gepresenteerd (deze kan de lezer immers nakijken in het hoofdstuk Resultaten). Er wordt wel genoemd dat de conclusie gedaan wordt op basis van… ‘een enquête onder klantenservicemedewerkers; interviews met supervisors; analyse van klantgesprekken; participerende observaties’. Op deze manier geeft de student in enkele woorden een ONDERBOUWING van de conclusies. (Met andere woorden: ‘…ik heb dit niet uit mijn duim gezogen… ik heb het gevonden in … en door ….). Deze onderbouwing moet in slechts een paar woorden (de lezer kan in het hoofdstuk Methodologie de rest lezen).
2. Uitzondering voor cijfers in de conclusie.
Soms mag je in een scriptie WEL cijfers presenteren in de conclusie. Dat doe je wanneer de probleemstelling alleen goed beantwoord kan worden door het geven van deze cijfers. Een voorbeeld van zo’n probleemstelling: ‘In hoeverre zijn de omzetcijfers van ABC BV een verbeterd ten opzichte van vorig jaar?’ Je ziet dat deze probleemstelling helemaal draait om (omzet)cijfers. In dit geval is het wel juist om in je conclusie cijfers te noemen, bijvoorbeeld: “Uit de omzetcijfers van ABC BV blijkt dat de omzet van de organisatie 21% is toegenomen terwijl het  groeipercentage van de branche 12% bedraagt.”
[Ook hier geldt weer dat de overige cijfers niet gegeven worden en dat de lezer die kan lezen in het hoofdstuk Resultaten].
3. Conclusies en Aanbevelingen; apart of niet?
Het komt veel voor dat studenten kiezen voor een hoofdstuk waarin zowel de conclusies als de aanbevelingen staan. Een fout die daardoor gemaakt wordt is dat ze tijdens het schrijven van de conclusie met hun aandacht al afdwalen naar de aanbevelingen. Ze vergeten daardoor een paar belangrijke conclusies te noemen. Ik adviseer om eerst een apart hoofdstuk Conclusie te schrijven. Pas als je tevreden bent over de conclusie en je zeker weet dat je niets bent vergeten schrijf je het hoofdstuk Aanbevelingen. (In je definitieve scriptie kan je de hoofdstukken eventueel samenvoegen).

In het hoofdstuk Aanbevelingen geef je antwoord op de volgende vragen: Hoe moet het bedrijf volgens jou nu verder? Wat zijn de acties die ze kunnen gaan doen? (zie ook onderstaande uitleg).

Veel gemaakte fouten in de conclusie.
Je kunt een aantal fouten voorkomen door je conclusie goed na te lezen. Stel jezelf de volgende vragen:

  1. Heb ik verkeerde conclusies getrokken?
  2. Ben ik met nieuwe informatie gekomen?
  3. Heb ik resultaten vermeld die eigenlijk alleen in het hoofdstuk Resultaten moeten staan?
  4. Heb ik woorden toegevoegd als ‘regelvullers’ maar die eigenlijk geen inhoud hebben?

Fout 1: Een foute conclusie is snel getrokken vooral als je moe bent…
Als voorbeeld gebruik ik het onderzoek van ABC BV. De probleemstelling luidde: Op welke wijze kan ABC BV de kwaliteit van de afdeling klantenservice verbeteren?  Stel dat de volgende conclusie wordt opgeschreven: Uit interviews met 5 leden van het managementteam, HR en 3 supervisors, een enquête onder medewerkers en observaties op de werkplekken zijn drie verbeterpunten voor klantenservice van ABC BV naar voren gekomen:  a. Het personeel weet te weinig;  b. De medewerkers communiceren slecht;  c. Medewerkers staan onder druk van het management en maken daardoor fouten.
Deze conclusies deugen niet. Ten eerste : De student mag niet zeggen dat het personeel te weinig weet. Want er is geen onderzoek gedaan naar ALLE kennis van ALLE medewerkers. Er mag dus alleen geconcludeerd worden …dat medewerkers van de HELPDESK … te weinig weten over de PRODUKTEN. (Misschien hebben ze namelijk wel heel veel kennis over prijzen en leveringsvoorwaarden etc.).  Ten tweede : De student mag niet concluderen dat de medewerkers niet goed communiceren. Want er is geen onderzoek gedaan naar ALLE communicatie van ALLE medewerkers. Er is alleen onderzoek gedaan naar de medewerkers van de telefonische helpdesk en alleen naar de communicatie richting klanten. Er mag dus alleen iets geconcludeerd worden over de medewerkers VAN DE TELEFONISCHE helpdesk en alleen over hun CONTACT (aan de telefoon) met klanten. Ten derde : De student mag niet concluderen dat de medewerkers onder druk van het management staan. Er is niet speciaal gekeken naar de oorzaken van de werkdruk… Je mag geen conclusies trekken als je het niet hebt onderzocht! Er is waargenomen dat WERKDRUK hoog is en medewerkers daardoor fouten maken.

Fout 2: Je mag voor je conclusie alleen gebruik maken van gegevens die je zelf al eerder in je verslag hebt genoemd. (Dat kan trouwens overal in het verslag zijn, zoals in literatuurstudie, modellen, contextanalyse, resultaten etc.). Een voorbeeld van een foute conclusie zou kunnen zijn: Er zijn bij observaties matige communicatieve vaardigheden geconstateerd bij de medewerkers. Dit wordt bevestigd door de communicatietrainer. De lezer denkt: Waar komt die communicatietrainer toch ineens vandaan? Als je het gesprek met de communicatietrainer nergens hebt beschreven mag je er ook in je conclusie niet meer over schrijven. (Als je het belangrijk vindt om te vermelden in je conclusie moet je dus informatie over dat gesprek opnemen in bijvoorbeeld het hoofdstuk Resultaten of Interne analyse).

Fout 3: Stel dat uit je onderzoek blijkt dat 99,9% van de klanten ontevreden is. Dan schrijf je in je conclusie:
Vrijwel alle klanten zijn ontevreden over de service.  Stel dat de omzet van ABC BV met 1000% is gestegen. Dan schrijf je in je conclusie:  De omzet is zeer sterk gestegen. Noem geen getallen (ook al is 1000% groei een heel hoog percentage). Getallen horen thuis in het hoofdstuk Resultaten.

Fout 4: De conclusie moet zijn: Vrijwel alle klanten zijn ontevreden over de service.
Maar de student vindt dat te kort en niet interessant genoeg. Daarom verandert hij de tekst in het volgende: “Een opmerkelijk hoog percentage van de klanten die bij het bedrijf kopen en die doormiddel van een enquête hebben aangegeven wat ze van de service vinden, vindt dat de service beter kan. Het is zelfs zo dat er slechts weinig klanten zijn die de service van het bedrijf wel goed vinden.  Het gaat om vrijwel alle klanten”.  De scriptiebeoordelaar doorziet dit echter snel en geeft een minpunt voor het feit dat de student weinig inhoud biedt.

Oplossingen voor fout 4: Er zijn betere oplossing te bedenken als je vindt dat je conclusie mager is.  Om te beginnen: Hou het bij die korte zin. Als die zin precies aangeeft wat er te zeggen valt, dan is dat de beste zin.  Lees nog eens goed na wat je allemaal hebt onderzocht. Bedenk wat je eventueel nog toe kan voegen aan je conclusie.
Als je vindt dat er er niet meer valt te concluderen dan heb je nog niet goed genoeg onderzoek gedaan. Ga dat dan nog doen (als je nog tijd hebt). Wanneer je niets meer weet om te onderzoeken (of je hebt geen tijd meer). Schrijf dan in de hoofstukken Reflectie en Discussie (zie onder) over de fouten die je hebt gemaakt tijdens het onderzoek. Een scriptieonderzoek kan mislukken. Dat wil echter niet zeggen dat je daardoor niet kan afstuderen. Een scriptie moet aantonen dat je logisch kan denken en formuleren. Je onderzoek hoeft niet foutloos te zijn.   

AANBEVELINGEN
Het hoofdstuk aanbevelingen moet gaan over twee onderwerpen.
Aanbevelingen voor de aanpassingen die nodig om de organisatie te verbeteren/ probleem op te lossen.
– Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek.
PAS OP: Een aanbeveling moet aansluiten op de zaken die je concludeert. Geef dus alleen aanbevelingen die logisch aansluiten op de tekst uit de conclusie.

Aanbevelingen (voorbeeld)
Het management van ABC BV krijgt het advies om de medewerkers van de telefonische helpdesk meer productkennis bij te brengen. Dit kan doormiddel van trainingen.

Doormiddel van mystery calls kan ABC BV controleren wat het niveau is van de communicatieve vaardigheden.  Er kan een trainingsprogramma worden opgezet om deze communicatieve vaardigheden te verbeteren.

In de toekomst kan ABC BV periodiek onderzoek doen naar het niveau van de productkennis van de helpdesk- medewerkers. Er zouden bijvoorbeeld vragenlijsten kunnen worden gemaakt die worden afgenomen onder de medewerkers als een soort tentamen.

Een onderzoek naar de oorzaken van de hoge werkdruk op de helpdesk kan inzicht geven in verbeterpunten om deze werkdruk te verminderen.

REFLECTIE en DISCUSSIE
Er is een groot verschil tussen de inhoud van het hoofdstuk Reflectie en de inhoud van het hoofdstuk Discussie.

Reflectie
Een Reflectie schrijf je in de Ik-vorm. Het moet gaan over je PERSOONLIJKE leermomenten tijdens het uitvoeren van het onderzoek. Voor het schrijven van een goede reflectie moet je even rustig terug denken aan het hele onderzoeksproces. Bijvoorbeeld het moment dat je opzoek moest naar een goed scriptieonderwerp. Je kunt daarover het volgende opschrijven:
Ik vond het heel moeilijk om een geschikt onderwerp te vinden omdat er op het gebied van service al zoveel wordt onderzocht. Na een gesprek met de manager kwam ik erachter dat de klantenservice echt een groot probleem vormt bij ABC BV.  Het is dus geen origineel onderwerp maar voor het bedrijf wel erg belangrijk. Achteraf blijkt dat ze veel hebben aan het onderzoek en dat i dus een goede keuze hebt gemaakt.
Andere onderwerpen voor een reflectie:
– Je ervaringen tijdens de interviews…
Ik vond het lastig want het was moeilijk om genoeg deelnemers te vinden. De gesprekken bleken echter heel waardevol. Ik hebt ervan geleerd dat je niet veel interviews hoeft te doen om toch heel nuttige informatie te verzamelen.
– De problemen om aan goede literatuur te komen…
Ik heb diverse bronnen geraadpleegd maar kwam er niet goed uit. Uiteindelijk kreeg ik een tip van een deskundige die regelmatig wordt ingehuurd door het bedrijf. Hij kon ook nog wat tips geven over gesprekstechnieken en analyses. Achteraf gezien had ik eerder in het onderzoek een gesprek kunnen voeren met een externe deskundige. Dan was ik beter voorbereid geweest en was net onderzoek sneller verlopen.
– Het verwerken van de gegevens in SPSS…
Ik vond het werken met SPSS eigenlijk best leuk om te doen. Het invoeren van de enquêtes was wel veel werk. Achteraf gezien had ik de enquête beter online kunnen  afnemen, dan waren de antwoorden al direct in het systeem ingevoerd.

Om punten te scoren voor je Reflectie is het goed om te weten waarom de opleiding vraagt om dit hoofdstuk.
Het hoofdstuk Reflectie is toegevoegd door de opleiding om de student de ruimte te bieden aan te tonen dat er veel bijgeleerd is in het laatste jaar. Uit de reflectie kan blijken dat de student het laatste jaar heel erg is gegroeid in kennis en vaardigheden. Soms is het ook een redmiddel voor een mislukt onderzoek. [ Wanneer een onderzoek helemaal mislukt is en de student probeert alsnog een voldoende te halen kan een uitgebreide reflectie aantonen hoeveel de student van de fouten heeft geleerd en dat hij inmiddels het niveau WEL heeft behaald om af te studeren)

Discussie
In het hoofdstuk Discussie beoordeel je zelf de kwaliteit van je eigen onderzoek. ‘Discussie’ gaat dus om een discussie met jezelf!
(vreemd genoeg). Je moet het niet in de Ik-vorm schrijven  maar in de zakelijke vorm.

Discussie (voorbeeld)
Voor een betrouwbaarheid van 95% was een netto respons nodig van 385 enquêtes. Doordat dit aantal niet gehaald is heeft het onderzoek niet de gewenste betrouwbaarheid. Er was nog tijd over dus achteraf gezien was het beter geweest om de responstermijn nog wat te verlengen want dan was de respons nog wat hoger geweest.

Door de interviews achteraf te bespreken met een collega is de betrouwbaarheid verhoogd. De interpretatie van de interviews was daardoor niet meer alleen afhankelijk van de persoonlijke mening van de onderzoeker.

Het is onduidelijk of de medewerkers wel voldoende op de hoogte waren van het feit dat hun antwoorden vertrouwelijk zouden worden behandeld. Het is zeer aannemelijk dat een aantal medewerkers wat voorzichtig is geweest in hun antwoorden. Dit heeft misschien geleid tot ‘sociaal wenselijke’ antwoorden. Een opmerking over anonimiteit had vermeld moeten worden op de enquête zodat medewerkers daarvan op de hoogte waren. 

LITERATUURLIJST
Er is geen uitleg nodig over de literatuurlijst. De lijst omvat alle titels van artikelen en boeken die zijn gebruikt voor het onderzoek. De lijst moet voldoen aan de APA-regels wat betreft inhoud en opmaak. (zie het blogartikel over APA).

BIJLAGEN
In de bijlagen moeten bepaalde gegevens worden opgenomen zodat de scriptiecommissie cijfers/ teksten kan controleren.
Bijvoorbeeld:
-De letterlijke antwoorden die mensen hebben gegeven op de open vragen in je enquête. Je moet dergelijke antwoorden dus samenvatten en de interessantste antwoorden opnemen in Resultaten.
-De complete tekst van alle antwoorden moet je opnemen in de bijlagen.
-Transcripties moeten ook in de bijlagen. Transcripties zijn de letterlijke tekst van je gesprek met bijvoorbeeld een manager, expert (interview). Als je hebt gekozen voor kwalitatief onderzoek dan kan het ook een interview zijn met een klant, medewerker etc. Bij de resultaten geef je alleen de belangrijkste stukken van het interview (en vat deze samen).  In de bijlagen geef je dus ALLE TEKST. Dus ook de vragen die je stelde. En ook de antwoorden die er helemaal niet toe doen zoals de zin …’Goedemorgen meneer Van Hulst, het interview gaat nu beginnen….
De complete enquête die je hebt gebruikt (dus een afbeelding van de enquête zoals die is verstuurd).
-Indien je (reclame) folders/ teksten hebt gebruikt om te analyseren (tekstanalyse) dan moeten die teksten ook in de bijlagen.
-Rechte tellingen. Rechte tellingen zijn tabellen met de uitkomsten van de enquêtevragen.
-De open antwoorden. Meestal geef je in het hoofdstuk resultaten een samenvatting van de open antwoorden. Je kunt ook een paar open antwoorden
citeren (als je vindt dat het antwoord van iemand heel interessant was of een goed voorbeeld van de antwoorden die alle respondenten gaven).

Hoe ziet een rechte telling eruit?

 

 

 

 

Zo’n rechte telling van een enquêtevraag wordt ook in het hoofdstuk Resultaten weergegeven (eventueel aangevuld met een grafiek om de cijfers nog wat duidelijker te presenteren).
Soms geeft de student in het hoofdstuk Resultaten alleen de grafiek. In elk geval: Geef van alle enquêtevragen dus de rechte tellingen weer in de Bijlage.

Open antwoorden. Bij intervies en enquêtes heb je vragen waarop het antwoord bestaat uit een verhaal/ stuk tekst. Niet alle tekst is bruikbaar voor
het hoofdstuk Resultaten. Meestal worden er alleen samenvattingen gegeven door de student. (Bij Kwalitatief onderzoek wordt ook wel gekozen om te gaan CODEREN, zie mijn blog artikel (10) over kwalitatief onderzoek).

Hoe ziet dat er dan uit in de bijlagen?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De bijlagen sluiten de scriptie af.

Dit was het laatste deel van 3 delen over de opbouw van een afstudeerscriptie in het HBO. Einde deel 3 van 3.

The Research Company BV is een full-service onderzoeksbureau dat u kunt inschakelen voor onderzoekswerkzaamheden. De educatieve afdeling van Research Company deelt kennis en ervaring met studenten. Zij profiteren van de duidelijke artikelen over onderzoekstheorie, methoden en technieken en gratis hulpmiddelen zoals de gratis software voor online enquêteren en Rekenhulp om steekproefomvang, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te berekenen.

Ook interessant naast dit artikel: http://onderzoekscoaching.nl/cms/tips-voor-studenten-die-onderzoek-gaan-doen-of-tentamen-willen-halen-nr-12/

(Er is veel zorg besteed aan deze uitleg. Het is begrijpelijk geschreven met duidelijk voorbeelden. Maandelijks lezen 4000 HBO (en WO) studenten een of meer van de artikelen van Research Company. Als je geholpen bent met dit artikel dan kun je andere studenten ook een beetje helpen door het artikel te delen in je netwerk).

EEN SCRIPTIE SCHRIJVEN (deel 2/3)

KORTE EN DUIDELIJKE TIPS VOOR ONDERZOEKSOPDRACHTEN EN -TENTAMENSTOF (HBO/MBO+).

HBO-SCRIPTIE / OPBOUW VAN EEN ONDERZOEKSVERSLAG  2/3

Hoofdstukindeling (Dit kan per Hbo-opleiding nog verschillen.  Informeer bij je opleiding of je een voorbeeldscriptie mag inzien).  Hoofdstukken in grijs zijn behandeld in mijn blog nr. 12 (Scriptieopbouw deel 1).

De inhoudsopgave van een scriptie:

Inhoud

(licht gekeurde hoofdstukken zijn al behandeld in deel 1 ) Klik op de links als je direct naar de beschrijving wilt.

(Vergeet straks niet om nog even te kijken op: http://onderzoekscoaching.nl/cms/blog/

4. RESULTATEN
In het hoofdstuk Resultaten presenteer je de resultaten van enquêtes, observaties of interviews.

Geef na de titel eerst een korte uitleg over de inhoud van het hoofdstuk, bijvoorbeeld:
4. RESULTATEN
      In dit hoofdstuk worden de resultaten behandeld van de interviews met de expert en de twee managers,  de uitkomsten van de enquête onder het personeel en de eigen observaties.

4.1)   Resultaten kwalitatief onderzoek (interviews/ observaties / tekstanalyses)

Interviews
Geef hier samenvattingen van de interviews. Let er echter op dat je alleen samenvat wat nuttig is voor het beantwoorden van je deelvragen en probleemstelling. Neem het complete interview op in de bijlagen van je verslag.

[Tekstanalyse/coderen: Wanneer je teksten diepgaand moet analyseren dan moet je de resultaten presenteren door codering toe te passen. Hierover heb ik een apart blog geschreven waarin de stappen  ‘open coderen’, ‘axiaal coderen’ en ‘selectief coderen’ worden uitgelegd.]

Observaties
Geef hier een samenvatting van je observaties. Bij het beschrijven van observaties is het belangrijk dat je ook de omstandigheden beschrijft en wie er aanwezig waren, waar men mee bezig was, welke systemen er  gebruikt zijn.

[Gestructureerde observaties: Wanneer het gaat om observaties waarbij gebruik is gemaakt van tellijsten/ turflijsten dan kunnen die gegevens op dezelfde manier gepresenteerd worden als de resultaten van enquêtes. In plaats van per vraag, worden dan de aantallen gegeven per ASPECT (dat je hebt gemeten)]

4.2)  Resultaten kwantitatief onderzoek (schriftelijke enquêtes ; face to face enquêtes; tellingen ; cijfermateriaal uit eerder onderzoek)

I: Bij kwantitatief onderzoek moet je beginnen met het beschrijven van de respons. HOEVEEL enquêtes zijn er totaal? Geef de achtergrond van de deelnemers (verdeling mannen/vrouwen; leeftijdsgroepen; woonplaats). Je moet namelijk eerst iets zeggen over de aantallen en de REPRESENTATIVITEIT van je enquête. Hebben bepaalde groepen niet meegedaan? Wat betekent dat dan voor je onderzoek?

II: Als je weinig enquêtes hebt dan is je onderzoek minder betrouwbaar en minder nauwkeurig. Je moet
laten zien dat je kan berekenen wat de nauwkeurigheid is (foutmarge) van je onderzoek en wat het betrouwbaarheidsniveau is. (Zie mijn blog over de STEEKPROEFFORMULE of gebruik de REKENHULP op de site).

III: Beschrijf de uitkomsten.

Schriftelijke enquêtes
Behandel de resultaten per enquêtevraag. Geef daarbij eerst de vraag die gesteld is en daarna de resultaten.  De resultaten geef je altijd in tabelvorm. Daaraan kan je een  grafiek toevoegen als het voor de lezer nodig is om het resultaat snel te begrijpen. (Grafieken dus NIET gebruiken als een tabel in feite al duidelijk genoeg is).

Pas ook op voor overbodige toelichtingen bij de tabellen. Hieronder een paar voorbeelden:

Voorbeeld van foutief gebruik van grafieken:
Student voegt aan de tabel ook nog een grafiek toe.
Wat is uw geslacht?

 

De lezer denkt:  ‘Ik weet echt wel wat 50% is. Daar heb ik geen grafiek voor nodig’.

Hieronder een voorbeeld van een verkeerde toelichting bij een tabel. In dit voorbeeld snapt de student kennelijk niet wat een toelichting is. Het is dus niet de bedoeling dat je gaat herhalen wat er al staat.

Wat is uw woonplaats?

Toelichting: 25% van de respondenten komt uit Amsterdam.
De lezer denkt:  ‘Dat staat toch precies zo in de tabel? Waarom wordt dit uitgelegd?’

In onderstaand voorbeeld geeft de student een GOEDE toelichting bij de tabel. De toelichting is hier een aanvulling en een eerste stap in de richting van interpretatie / analyse.

Wat is uw woonplaats?

Toelichting: De respons is niet gelijkmatig verdeeld over de steden. Deelnemers uit Rotterdam zijn oververtegenwoordigd in het onderzoek.

IV: Kruistabellen.

De student moet aantonen dat hij kan analyseren. Het beschrijven van resultaten in een tabel en/of grafiek is een eerste stap; het maken van korte toelichtingen is een tweede stap. De volgende stap die gezet moet worden is het zoeken van verbanden en verschillen. Het bedenken van kruistabellen is makkelijk. Je moet gewoon even rustig nadenken wat interessante combinaties zijn in de gegevens die je hebt verzameld. Hier weer een voorbeeld.

Het onderzoek heeft opvallend weinig respons gekregen uit Amsterdam. Hoe zou dat komen? Zouden misschien vooral vrouwen minder hebben meegedaan of zouden er juist minder mannen hebben meegedaan?’
De student maakt een KRUISTABEL waarbij hij de respons vergelijkt op woonplaats en geslacht.

Toelichting: De respons is niet gelijk verdeeld onder mannen en vrouwen. Het verschil in respons is vooral in Amsterdam groot.

 

 

 

 

 

 

V: Toetsen.

Gegevens verzamelen en beschrijven is veel werk maar in feite kan iedereen dat. Voor een HBO diploma moet je meer doen. Het analyseren van cijfermateriaal is niet compleet wanneer je geen berekeningen maakt van de SIGNIFICANTIE. Met deze berekeningen (toetsen) bepaal je of de uitkomsten van je onderzoek misschien een gevolg zijn van de STEEKPROEF. Je hebt immers niet iedereen geenquêteerd.  Misschien had je gewoon nog wat meer mensen mee moeten laten doen…  Deze berekeningen worden vaak gedaan in het programma IBM SPSS. Significantie gaat over de vraag of de resultaten TOEVAL zijn en er met een andere of grotere steekproef wat anders uit zou komen.

Voorbeeld: Een student heeft onderzoek gedaan naar de klanttevredenheid bij bedrijf ABC BV. Een van de vragen in de enquête was een stelling: ‘In hoeverre bent u het eens met de volgende stelling? De producten van ABC BV zijn van goede kwaliteit’.  De student heeft een kruistabel gemaakt en toont die in het hoofdstuk Resultaten 4.2:

Vraag 7
‘In hoeverre bent u het eens met de volgende stelling? De producten van ABC BV zijn van goede kwaliteit’.

Toelichting: Van de mannen is 42% het (helemaal) eens met de stelling. Onder vrouwen is dat 31%.
Er zijn dus indicaties dat mannen de kwaliteit van de producten vaker goed vinden dan vrouwen.

Om te bepalen of de verschillen significant zijn (niet op toeval berusten als gevolg van de steekproef) is er een toets uitgevoerd in SPSS. Hieruit bleek dat er sprake is van een significant verschil in de beoordeling. (p=0,007). Mannen beoordelen de kwaliteit van de producten van ABC BV (significant) vaker goed dan vrouwen.

OPMERKING: De berekening zelf komt in de bijlage (zie hieronder)

Bijlage Toetsresultaten. Vraag 7

4.3)  Antwoord op deelvragen die nog niet beantwoord zijn

Na het presenteren van kwalitatieve resultaten in 4.1. en kwantitatieve resultaten in 4.2 heb je misschien nog niet alle deelvragen van je onderzoek beantwoord. In dat geval kun je een extra hoofdstuk toevoegen getiteld 4.3 ‘Beantwoording overige deelvragen’. In dit hoofdstuk toon je eerst opnieuw de deelvraag die beantwoord moet worden. Daarna presenteer je de gegevens die je hebt gevonden om de deelvraag te beantwoorden.

Voorbeeld: Student Jasper deed onderzoek naar personeelsbeleid. Doel van het onderzoek was om te komen met adviezen voor een ander/ beter personeelsbeleid. Een van zijn deelvragen was Wat zijn de gevaren van een ander personeelsbeleid?  Om deze deelvraag te beantwoorden heeft hij gegevens uit vakliteratuur gehaald. Deze resultaten heeft hij verwerkt in de CONTEXTANALYSE (Hoofdstuk 2);  gegevens uit interviews met managers heeft hij behandeld in het hoofdstuk 4.1.2 Resultaten (interviews); gegevens uit interviews met experts heeft hij behandeld in 4.1.1 Resultaten (interviews); een aantal vragen uit de enquête heeft hij al behandeld in hoofdstuk Resultaten 4.2. De gegevens die antwoord geven op de deelvraag zijn dus wel gepresenteerd maar ze moeten eigenlijk bij elkaar gezet worden. Ondanks dat Jasper dus alle resultaten heeft gepresenteerd heeft hij nog geen antwoord geformuleerd op de deelvraag. Want om deze vraag te beantwoorden moet hij de resultaten gaan combineren.

4.4) Model toepassen

Als het goed is heb je in het begin van je verslag een literatuuronderzoek gedaan. Je hebt daarbij modellen gevonden met uitleg (theoretisch kader). Je kon de modellen alleen beschrijven en uitleggen want je had nog geen gegevens verzameld (enquêtes/ interviews). In hoofdstuk 4.4 ga je nu het model opnieuw bespreken. Je hoeft het model niet meer uit te leggen (dat heb je al gedaan) maar je moet het model gaan toepassen op de gegevens die jij hebt verzameld. Het is een soort invuloefening. Doel van dit hoofdstuk is om antwoord te geven op de volgende vragen: ‘In hoeverre sluit het model aan op de feiten die jij hebt gevonden tijdens je onderzoek? Hoe bruikbaar is het model?

APA/ Bronvermelding.  De scriptiecommissie moet kunnen controleren of je feiten niet hebt verzonnen of bepaalde artikelen verkeerd hebt overgenomen. Daarom moet je overal in je verslag bronnen vermelden.  Het kan gaan om cijfermateriaal dat je van websites hebt gehaald, modellen of theorieën uit boeken.
(Er is een apart blog met informatie over APA, bronvermelding).

Deelvraag al beantwoord, wat moet je dan in het hoofdstuk resultaten zetten?
Het kan voorkomen dat je een of meer deelvragen eigenlijk al hebt beantwoord door de informatie die je geeft in het hoofdstuk Contextanalyse of Theorie/ Literatuur. Dan is het niet nodig om deze informatie nog een keer te behandelen in het hoofdstuk Resultaten.

Bijlagen
Studenten vragen zich wel eens af wat er nog overblijft voor de bijlagen wanneer je de resultaten al hebt opgenomen in het hoofdstuk Resultaten. Om een scriptie leesbaar te houden kan je sommige gegevens niet opnemen bij de resultaten.
Bijvoorbeeld:
-De letterlijke antwoorden die mensen hebben gegeven op de open vragen in je enquête. Je moet dergelijke antwoorden dus samenvatten en de interessantste antwoorden opnemen in Resultaten.
-De complete tekst van alle antwoorden moet je opnemen in de bijlagen.
-Transcripties moeten ook in de bijlagen. Transcripties zijn de letterlijke tekst van je gesprek met bijvoorbeeld een manager, expert (interview). Als je hebt gekozen voor kwalitatief onderzoek dan kan het ook een interview zijn met een klant, medewerker etc. Bij de resultaten geef je alleen de belangrijkste stukken van het interview (en vat deze samen).  In de bijlagen geef je dus ALLE TEKST. Dus ook de vragen die je stelde. En ook de antwoorden die er helemaal niet toe doen zoals de zin …’Goedemorgen meneer Van Hulst, het interview gaat nu beginnen….
De complete enquête die je hebt gebruikt (dus een afbeelding van de enquête zoals die is verstuurd).
-Indien je (reclame) folders/ teksten hebt gebruikt om te analyseren (tekstanalyse) dan moeten die teksten ook in de bijlagen.

Einde deel 2 van 3 delen: Schrijven van een HBO scriptie

The Research Company BV is een full-service onderzoeksbureau dat u kunt inschakelen voor onderzoekswerkzaamheden. De educatieve afdeling van Research Company deelt kennis en ervaring met studenten. Zij profiteren van de duidelijke artikelen over onderzoekstheorie, methoden en technieken en gratis hulpmiddelen zoals de gratis software voor online enquêteren en Rekenhulp om steekproefomvang, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te berekenen.

Ook interessant naast dit artikel : http://onderzoekscoaching.nl/cms/tips-voor-studenten-die-onderzoek-gaan-doen-of-tentamen-willen-halen-nr-14/

(Er is veel zorg besteed aan deze uitleg. Het is begrijpelijk geschreven met duidelijk voorbeelden. Maandelijks lezen 4000 HBO (en WO) studenten een of meer van de artikelen van Research Company. Als je geholpen bent met dit artikel dan kun je andere studenten ook een beetje helpen door het artikel te delen in je netwerk).

EEN SCRIPTIE SCHRIJVEN (deel 1/3)

TIPS VOOR ONDERZOEKSOPDRACHTEN EN TENTAMENSTOF (HBO/MBO+).

HBO-SCRIPTIE / OPBOUW VAN EEN ONDERZOEKSVERSLAG  1/3

Deel 1 (van 3) van de tips voor het schrijven van een scriptie behandelt de volgende onderwerpen:

Hoofdstukindeling

Schrijfstijl

Aandachtspunten per scriptie onderdeel

Hoofdstukindeling

De hoofdstukindeling van een HBO-scriptie is vast. Onderstaand zie je de meest gebruikte. Het kan per HBO-opleiding iets verschillen. Informeer bij je opleiding of je een voorbeeldscriptie mag inzien.

In deel 1 van 3 beschrijven we de hoofdstukken tot en met ‘Methodologie’

Klik op een hoofdstuk als je direct naar de aandachtspunten per scriptie onderdeel wilt.

Inhoud

SCHRIJFSTIJL

Een scriptie is een zakelijk document. Het moet zo geschreven zijn dat het voor lezers binnen en buiten de organisatie én voor mensen van de opleiding professioneel overkomt. Probeer vooral de ik-vorm te voorkomen. Taalgebruik zoals Ik ben geholpen door .. .. of  Ik vond het lastig om …. schrijf je voor familie en vrienden. Verander dergelijke zinnen in  …Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van ….   .. Het was moeilijk om …..

In het voorwoord en in de reflectie is het gepast om meer persoonlijke taal en de ik-vorm te gebruiken. Het voorwoord is de plaats waar je mensen bedankt en je gevoelens over het onderzoek uit. In dit hoofdstuk schrijf je bijvoorbeeld Ik wil op deze plaats…bedanken voor ….  Ik vond het een leuk onderzoek …. Ik wens u veel leesplezier.

Reflectie is een hoofdstuk dat alleen is opgenomen voor studenten. In het bedrijfsleven kom je dit hoofdstuk niet tegen. De opleiding ziet het als een plaats waar de student extra punten mag verdienen door aan te geven wat aan het einde van de studie is geleerd bij het schrijven van de scriptie. In dit hoofdstuk is het juist de bedoeling om in de IK-vorm te schrijven. Benut die mogelijkheid om te vertellen wat je hebt geleerd van je eindscriptie en welke competenties / vaardigheden je aan het einde van je studie hebt verworven. Ik vond het moeilijk om de analyses te doen maar heb geleerd dat ….

AANDACHTSPUNTEN PER SCRIPTIE ONDERDEEL 

Omslag / Titel
Je begint de omslag met de titel. Deze is opvallend, zoals een krantenkop. Daaronder plaats je een afbeelding die het onderwerp op leuke / interessante manier uitbeeldt. Onder de afbeelding plaats je de serieuze, vaak een beetje saaie ondertitel die vertelt waar het onderzoek echt over gaat.               >>>

Op de omslag plaats je natuurlijk ook jouw naam, de opleiding en maand-jaartal.

Voorwoord
In het voorwoord maak je duidelijk wat de relatie is tussen de onderwerpkeuze en jou. Dit is ook de plaats om mensen te bedanken. Doe dat, ook al viel de hulp een beetje tegen. Het staat professioneel.

Voorbeeld
Geachte lezer,

Voor u ligt mijn onderzoeksverslag naar presentatietechnieken in de hotelbranche. Het onderzoek richt zich op methoden om de presentatietechnieken van medewerkers in de hotellerie te verbeteren.

Het onderzoek heb ik gedaan in het kader van mijn opleiding …….. aan Hogeschool …….. te …….

Het doel van de scriptie is om ondernemingen in de hotelbranche te adviseren hoe zij personeel kunnen leren om zich klantvriendelijk te presenteren. Ik hoop zo een stap dichterbij mijn wens te komen om een trainingsbureau te beginnen op het gebied van  klantvriendelijkheid.

Op deze plaats wil ik mevrouw …. en de heer …. bedanken die mij als coach hebben begeleid. Tevens wil ik … bedanken voor de mogelijkheid om in het bedrijf mee te lopen en veel te leren over training en coaching.

Ik wens u veel leesplezier.

Marcel Steijn

Management samenvatting

De management samenvatting is heel kort. Stel je voor dat je deze schrijft voor een directrice die tussen twee vergaderingen 15 minuten de tijd heeft om er naar te kijken. Ze wil alleen weten WAT er is onderzocht, WAAROM het is onderzocht en WAT er uit het onderzoek is gekomen. Meer niet!

Een directrice doet er namelijk zelf niets mee. De samenvatting moet haar duidelijk maken wat voor ‘schokkends’ er is onderzocht in haar bedrijf en wat ze ermee moet doen. Nog een keer goed lezen? Met spoed doorgeven aan een manager? Aan een volgende onderzoeker geven? In een lade opbergen? Papierversnipperaar?

De totale samenvatting is liefst één, en maximaal twee pagina’s lang.

Begin met drie zinnen over de aanleiding (er is een probleem / verbeterpunt in het bedrijf namelijk ….) . Om dat probleem aan te pakken is een onderzoek gedaan naar …. Beschrijf kort de onderzoeksmethode (3-5 regels!)… interviews/ observaties / enquêtes…  De directrice krijgt hierdoor ook snel een indruk wat de kwaliteit is van het onderzoek.

Beschrijf dan de hoofdvraag van het onderzoek die je hebt geformuleerd en eventueel deelvragen die beantwoord worden. Daarna de belangrijkste conclusies. Dus niet de resultaten van enquêtevragen maar alleen de hoofdconclusies. Aanbevelingen sluiten de management samenvatting af. Vergeet de aanbeveling een vervolgonderzoek te laten doen naar ….

Inleiding

Vertel aan het begin van elk hoofdstuk WAT de lezer in het hoofdstuk kan verwachten. De hoofdstukken Inleiding, Theorie, Methode,
Resultaten etc… beginnen allemaal met deze leesaanwijzing.

Voorbeeld
Gestart wordt met het beschrijving van de aanleiding en de relevantie van het onderzoek. Daarna volgen de doelstelling en de probleemstelling gevolgd door de indeling van het verslag.

Een artikel in het vakblad Horeca en Hotel (2014) stelt dat de concurrentiepositie van Hotels sterk wordt bepaald door de kwaliteit van de medewerkers. In het bijzonder wordt de klantbenadering genoemd als een belangrijk aspect van de servicebeleving. Met name de middelgrote hotels hebben problemen om de kwaliteit van de service hoog te houden. Een van de oorzaken is het verlies van de ‘focus op presentatie’. Als gevolg van hoge werkdruk neemt de aandacht voor presentatie af.

Het ABC Hotel in Woerden is zo’n middelgroot hotel. Directeur ….. heeft  gevraagd om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het personeel scherp te houden op het punt van presentatie. Doel van het onderzoek is …………. De probleemstelling luidt: Op welke wijze kan ……… Het onderzoek omvat de volgende deelvragen………………

Het onderzoeksverslag heeft de volgende indeling: Het telt … hoofdstukken en … bijlagen en een literatuurlijst. In hoofdstuk 1 wordt …. behandeld …. In hoofdstuk 2…. Etc…

Contextanalyse
In dit hoofdstuk presenteer je de eerste, algemeen oriënterende gegevens. Denk aan informatie over de huidige trainingen op het gebied van presentatie. Belangrijk is dat de informatie uit de contextanalyse een sterk verband heeft met de probleemstelling.

Veel studenten gaan de fout in door in de contextanalyse veel aandacht te besteden aan onbelangrijke informatie. Dat komt doordat ze de standaard zinnetjes opschrijven van eerdere werkstukken. Ze vergeten om na te denken over wat RELEVANTE informatie kan zijn voor het oplossen van de onderzoeksvraag.

Het aanleveren van NIET RELEVANTE informatie in de context KOST juist punten! Want je laat dan zien dat je niet begrijpt wat we bedoelen met DE CONTEXT van een onderzoek.

Voorbeeld 1:  Als je onderzoek gaat over ziekteverzuim is het fout om in de contextanalyse te schrijven over de locatie van het bedrijf, mooie omgeving luxe stranden…. Dat is NIET de context van je probleemstelling.  De beoordelaars van je scriptie zullen denken dat de ligging van het bedrijf totaal niets met ziekteverzuim te maken heeft.

Voorbeeld 2: Als je onderzoek gaat over promotie van een bedrijf dan kan je in de contextanalyse WEL een beschrijving geven over de ligging van het bedrijf aan luxe stranden. Want de ligging is relevant  voor de promotie van het bedrijf en daar gaat de probleemstelling over!  Als de probleemstelling van de scriptie gaat over de promotie van het bedrijf dan hoort in de contextanalyse bijvoorbeeld een beschrijving van het huidige promotieprogramma, budgetten, promotieteam,  resultaten van eerdere promoties, organogram van het bedrijf met daarin aangeven waar de afdeling promotie onder valt en bijvoorbeeld informatie over het promotiemateriaal.

Een hulpmiddel om een goede contextanalyse te schrijven is de verdeling in micro-, meso- en macro-omgeving.

Micro: De (directe) ‘omgeving’ rondom de probleemstelling.  Het is informatie die makkelijk te verkrijgen is. Het gaat om gegevens uit het bedrijf, huidige klanten,  huidige manier van werken. We noemen het ook wel INTERNE ANALYSE (gegevens van het bedrijf zelf).

Meso:  Informatie die te maken heeft met de probleemstelling en die te krijgen is uit de bedrijfskolom.  Dat is dus informatie over leveranciers en producenten die samen de diensten/ producten leveren. Voorbeeld: Wanneer het probleem te maken heeft met promotie. Dan staat in de meso-analyse informatie over bijvoorbeeld de promotieafspraken die gemaakt worden tussen de fabriek en de winkel.  Zoals : ‘Het is in de bedrijfskolom gebruikelijk dat ook de fabrikant een deel van de promotiekosten betaalt’  Vervolgens geef je informatie wat de afspraken inhouden, hoeveel geld er wordt betaald, hoe de taken worden verdeeld tussen fabrikant en winkelier etc.

Macro: Informatie die te maken heeft met de probleemstelling en die gehaald wordt BUITEN het bedrijf en BUITEN de bedrijfskolom van fabrikanten en tussenpersonen/ winkeliers.  Als de probleemstelling gaat over promotie dan wordt er in macro beschreven welke trends en ontwikkelingen er zijn (in Nederland/ Europa / de wereld) op het gebied van promotie.  Welke nieuwe technologieën zijn er voor de promotie?  Zijn er bepaalde ontwikkelingen in de bevolkingssamenstelling die invloed hebben op de promotie? Bijvoorbeeld:  ‘Als gevolg van de vergrijzing moet het bedrijf er rekening mee houden dat de promotie afgestemd wordt op een oudere doelgroep. Dit vraagt om het inzetten van andere promotiekanalen dan alleen Smartphones’.

Valkuil!
Een fout die veel studenten maken is dat ze afdwalen van de probleemstelling. Als de probleemstelling gaat over de promotie van fietsen is het GOED om informatie te geven over de leeftijdontwikkeling (vergrijzing). Want de promotie moet daar rekening mee houden. Maar het is fout om informatie te geven over de toegenomen politieke onrust in de wereld. Als de probleemstelling echter gaat over het promoten van reizen naar het Midden-Oosten dan is het juist GOED om in de macro-analyse een stuk op te nemen over de toegenomen politieke onrust in het gebied.

In een contextanalyse past wel een organogram / structuur van de organisatie. Maar ALLEEN als het echt helpt om de probleemstelling te verduidelijken.  Als je probleem gaat over presentatietechnieken van personeel, dan past hierin geen organogram. Maar misschien wel een overzicht van de trainingen die het personeel krijgt.

Veel studenten dwalen af van de probleemstelling. In plaats van een verslag dat in details gaat en precies aangeeft hoe het zit, vullen ze pagina’s met bijzaken. Vaak hebben die bijzaken wel IETS te maken met het onderwerp dus wordt al snel ALLES belangrijk. Het is ook erg makkelijk om pagina’s te vullen. Zo lijkt het of je al erg opschiet met je scriptie. Echter: na een paar weken moet je een concept inleveren en dan blijkt dat er van de 20 pagina’s maar 3 bruikbaar zijn.

Je moet dus eerlijk zijn naar jezelf. Als je het gevoel hebt dat je afdwaalt van het kernprobleem van je onderzoek: STOP! Ga even met iemand praten over het kernprobleem, herhaal je probleemstelling en denk goed na. WELKE RELEVANTE INFORMATIE kan ik nog toevoegen? Wat moet ik te weten zien te komen om het probleem beter te begrijpen?

Theorie (theoretisch kader)

In dit hoofdstuk worden bepaalde begrippen uitgelegd:  Wat verstaan we onder ‘klantbeleving’ ? Welke theorieën zijn er over de relatie tussen klantbeleving en presentatie van personeel?

Om dit hoofdstuk te kunnen schrijven moet je de volgende vragen stellen en beantwoorden in je verslag: Welke modellen bestaan er die slaan op het probleem? Welke modellen wil je gaan gebruiken?

In het hoofdstuk Theorie leg je ook uit wat de modellen betekenen.

Meer hoef je in dit hoofdstuk niet te doen. Later in je scriptie kom je terug op de modellen. Je gaat ze dan TOEPASSEN op jouw onderzoek. Dat kan in een hoofdstuk RESULTATEN maar ook in een hoofdstuk TOEPASSEN VAN MODELLEN. Op welke plaats je modellen toepast mag je zelf bepalen. Soms is het voor de lezer prettiger om eerst de resultaten gepresenteerd te krijgen en later te  lezen over de toepassing van de modellen. Soms kan je in het hoofdstuk resultaten direct terugkomen op de modellen.

Belangrijk is om in elk geval aan te geven waarom je voor een bepaald model / bepaalde modellen kiest. Je hoeft dus niet met alle modellen zover te gaan dat je ze ook toepast. Je moet een aantal modellen bespreken in het hoofdstuk Theorie. Je kunt dan later kiezen welk model je uitwerkt, bijvoorbeeld omdat dat model het beste aansluit op je onderzoeksgegevens.

Methodologie

In dit hoofdstuk wordt de methode van onderzoek beschreven. Je legt uit welke aanpak je koos om gegevens te verzamelen. Dit motiveer je. Ook leg je uit op welke manier de modellen worden gebruikt. De methode wordt per deelvraag behandeld.

Meestal worden de volgende onderwerpen behandeld:

– Gaat het om een beschrijvend onderzoek / verkennend onderzoek of een verklarend onderzoek?
– Vanuit welke overtuiging/ filosofie is er onderzoek gedaan?
– Wordt het onderzoek gedaan met een bepaalde theorie/ verwachte uitkomst? Of is er geen theorie / verwachte uitkomst? ( lees: deductief ? of inductief ?)
– Kwalitatief of Kwantitatief onderzoek (of beide?)
– Aanpak/ details: WAT ga je dan precies doen? Met wie ga je praten. Wie ga je enquêteren? Hoeveel? Waarom dat aantal? Hoe ga je interviewen?

Je moet ook laten zien dat je de voor- en nadelen van een bepaalde methode kent. Schrijf dus op wat je hebt geleerd over aandachtspunten van de methode(n).  Hiervoor pak je je aantekeningen van het vak onderzoeksmethoden er nog eens bij. Je kunt ook de boeken uit de les raadplegen en nalezen wat aandachtspunten zijn van een bepaalde methode.

In dit hoofdstuk horen bijvoorbeeld ook thuis:
– Berekenen van de benodigde steekproefomvang.
– Beschrijving (in detail) van jouw manier van interviewen.
– Beschrijving (in detail) van jouw manier van observeren.

  • Uitleg over de manier waarop onderzoeker zorgt voor betrouwbare uitspraken, validiteit, generaliseerbaarheid, voldoende nauwkeurigheid. Als je gebruik maakt van enquêtes moet je laten zien dat je de steekproefformule beheerst. Laat zien dat je zelf kunt uitrekenen hoeveel enquêtes er afgenomen moeten worden. Zie eventueel mijn andere blogs over dit onderwerp.

Valkuil!
In het hoofdstuk methodologie beschrijf je hoe het onderzoek uitgevoerd wordt,  als alles naar wens verloopt. Je geeft dus geen resultaten. Wanneer je dus te weinig enquêtes hebt afgenomen, dan moet je dat beschrijven in het hoofdstuk Resultaten. Ook de gevolgen die het afnemen van te weinig enquêtes heeft voor de betrouwbaarheid van je onderzoek moet je pas bespreken in het hoofdstuk Resultaten.

Einde deel 1 van 3 delen: Schrijven van een HBO scriptie. Lees hier verder in deel 2, en deel 3.

The Research Company BV is een full-service onderzoeksbureau dat u kunt inschakelen voor onderzoekswerkzaamheden. De educatieve afdeling van Research Company deelt kennis en ervaring met studenten. Zij profiteren van de duidelijke artikelen over onderzoekstheorie, methoden en technieken en gratis hulpmiddelen zoals de gratis software voor online enquêteren en Rekenhulp om steekproefomvang, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te berekenen.

Ook interessant naast dit artikel:http://onderzoekscoaching.nl/cms/tips-voor-studenten-die-onderzoek-gaan-doen-of-tentamen-willen-halen-nr-13/

(Er is veel zorg besteed aan deze uitleg. Het is begrijpelijk geschreven met duidelijk voorbeelden. Maandelijks lezen 4800 HBO (en WO) studenten een of meer van de artikelen van Research Company. Als je geholpen bent met dit artikel dan kun je andere studenten ook een beetje helpen door het artikel te delen in je netwerk).

HYPOTHESE TOETSEN (Significantie , p-waarden)

KORTE EN DUIDELIJKE TIPS VOOR ONDERZOEKSOPDRACHTEN EN -TENTAMENSTOF (HBO/MBO+)

In dit artikel (stap voor stap uitleg over de Hypothese toets)
Wat bedoelen ze met p=probability? Was is de Nulhypothese toets.
Een voorbeeldonderzoek met bewijs via toetsing.
Wat doet SPSS eigenlijk om de significantie te berekenen? Significantie wat is dat? Betekent p het zelfde als sig.? Wat kan je concluderen als iets significant is? Welke waarden kan p hebben? Oefenopgaven met antwoorden.
Advies: Niet blind vertrouwen op de o,o5 grenswaarde van p.

p-waarden, significantie en het bewijs 
Op tentamens wordt vaak gevraagd om de juiste conclusie te trekken over een p-waarde.

Die p staat voor probability (=kans). Een p waarde .452 betekent de kans dat … is 0.452 (0,452). Zo’n p-waarde wordt berekend met behulp van software. Maar, wat is p? …Het is de kans op…, ja, .. op wat eigenlijk?

De p-waarde en het leveren van een bewijs.
Een onderzoeker kan veel tijd steken in het verzamelen van gegevens en daaruit dan conclusies trekken en aanbevelingen schrijven voor de opdrachtgever. Maar een onderzoeker moet ook BEWIJZEN wat hij opschrijft. Het is niet zo dat opdrachtgevers de onderzoeker zonder meer geloven. Wanneer er in het bedrijf verschillende meningen zijn is het belangrijk dat de onderzoeker zijn vondsten goed kan beargumenteren. Dat bewijs kan vaak geleverd worden door berekeningen uit te voeren.

Meneer Fisher en zijn oplossing voor ‘bewijs’ (nulhypothese test=toets)
Ronald Fisher (1925-1991) bedacht een manier om met getallen een bewijs te leveren. Het gaat er volgens Fisher om dat de onderzoeker moet aantonen dat zijn onderzoeksresultaten niet TOEVALLIG zijn maar dat de uitkomsten direct te maken hebben met het probleem (de onderzoeksvraag).

Een voorbeeldonderzoek en bewijs.
Een onderzoek begint met het opstellen van een onderzoeksvraag (probleemstelling). De onderzoeksvraag is vaak ingewikkeld (dit is logisch, want anders was er geen onderzoek nodig). De onderzoeker verdeelt het probleem vervolgens in stukjes (bijvoorbeeld door een aantal enquêtevragen op te stellen). De vragen formuleert hij zo dat het gaat om simpele vragen (bijvoorbeeld ja/nee-vragen). Door de antwoorden op de vragen te combineren komt hij tot een antwoord op de probleemstelling.

Een voorbeeld van een bewijs.
Bekijk de volgende probleemstelling: ‘In hoeverre zijn vrouwen met kinderen gelukkiger dan vrouwen zonder kinderen?’

Probeer eens of je zelf een onderzoek kan bedenken waarmee je kan BEWIJZEN of vrouwen met kinderen gelukkiger (of ongelukkiger zijn) dan andere vrouwen….

Onderzoekopzet 1: Je gaat vrouwen observeren en kijkt of vrouwen met kinderen vaker verdrietig kijken dan vrouwen zonder kinderen. Je vergelijkt dus het gedrag van vrouwen met kinderen met het gedrag van vrouwen zonder kinderen…
(In dit geval doe je dat dan door ‘gestructureerde observatie’).

Onderzoeksopzet 2: De onderzoeker kan het onderzoek ook opzetten met behulp van een enquête. De hoofdvraag wordt verdeeld in 3 eenvoudige enquête vragen:
a) Bent u vrouw? (ja/nee)
b) Heeft u kinderen? (ja/nee)
c) Bent u gelukkig? Antw.: zeer ongelukkig, ongelukkig, neutraal, gelukkig, zeer gelukkig

*) ‘gelukkig’ is hier een te vaag begrip, waar de onderzoeker niet veel aan heeft maar het is slechts een voorbeeld…

Het probleem is nu vereenvoudigd tot een (getalsmatige) vergelijking: Het gaat er dus om dat de onderzoeker de antwoorden van 2 groepen vrouwen met elkaar gaat vergelijken. Indien vrouwen met kinderen vaker (zeer) gelukkig zijn dan vrouwen die geen kinderen hebben dan is bewezen dat vrouwen met kinderen zich vaker gelukkig voelen.

** Wanneer we een verschil vinden tussen de groepen dan concluderen we dat dat komt door de kinderen… opnieuw een ‘aanname’, waar de onderzoeker problemen mee kan krijgen maar het is slechts een voorbeeld… (Er wordt hier aangenomen dat kinderen en geluk (altijd) met elkaar verband houden. Dit heet ‘causaliteit’ ,denk aan het Engels ’cause’ =oorzaak).

Wat is p en hoe wordt het berekend?
Om de p-waarde te laten berekenen voert de onderzoeker de antwoorden op de enquête in, in SPSS. De onderzoeker geeft SPSS vervolgens de opdracht om p te berekenen.

Wat doet SPSS precies om de p-waarde te berekenen? (uitwerking van bovenstaand voorbeeld 2)
-SPSS selecteert eerst de enquêtes van respondenten die op vraag a het antwoord ‘ja’ hebben gegeven.
-SPSS verdeelt deze enquêtes in een groep die vraag 2 met ja heeft beantwoord en een groep die vraag 2 met nee heeft beantwoord.
-SPSS telt van beide groepen het aantal dat op vraag 3 zeer gelukkig heeft gegeven, het antwoord gelukkig heeft gegeven, neutraal etc..
-SPSS berekent van elke groep de gemiddeld ‘puntenscore’ voor de vraag ‘bent u gelukkig?’.
(SPSS gebruikt daarvoor de antwoorden: zeer ongelukkig=1 punt; ongelukkig = 2 punten etc.)
-SPSS vergelijkt de gemiddelde score van beide groepen.
-SPSS kijkt ook naar de variatie in de opgegeven antwoorden (variantie, standaarddeviatie).
-SPSS berekent het verschil tussen de gemiddelden van de groepen.
-SPSS bepaalt of het verschil groot genoeg is (lees: significant*) om te concluderen dat de antwoorden van beide groepen van elkaar verschillen.

*) Significant betekent dat de berekening toont dat het verschil tussen twee groepen getallen groot genoeg is om het te zien als een ECHT VERSCHIL. (Een verschil dat zo groot is dat het iets betekent / ‘significant’=’van betekenis’). Als het niet-significant is dan is het verschil tussen de antwoorden van de twee groepen zo klein dat het ook TOEVAL kan zijn. SPSS zegt dan eigenlijk : wanneer je nog wat meer enquêtes zou afnemen zal er waarschijnlijk helemaal geen verschil zijn tussen de groepen.

De p-waarde
Wat kan er nu dus het geval zijn:
1) Er IS EEN VERSCHIL tussen de groepen.  (De antwoorden van vrouwen met kinderen en antwoorden van vrouwen zonder kinderen zijn verschillend). Er dan een SIGNIFICANT verschil tussen de twee groepen.
2) Er is geen duidelijk verschil. Het verschil in de antwoorden tussen de twee groepen is niet groot genoeg. Er is GEEN SIGNIFICANT verschil.
(Er is dus wel een verschil maar het verschil is zo klein dat je denkt ‘als ik nog een paar andere vrouwen had geenqueteerd was er misschien geen verschil meer tussen de groepen’)

p=Sig.
SPSS presenteert de uitkomst van de berekening in de vorm van een
waarde voor p. In het programma SPSS zien we ook wel de afkorting Sig. (Significantie).

Voorbeeld:
In dit onderzoek geeft SPSS de waarde Sig.=.0231  (=0,0231). SPSS geeft daarmee aan: De kans (P) dat het verschil tussen de groepen TOEVALLIG is, is (slechts) 0,023 is (2,3%). Met andere woorden er is een zeer grote kans (97,7%) dat er ECHT een verschil is in de antwoorden van beide groepen vrouwen.

Als er SIGNIFICANT verschil is tussen de groepen die je vergelijkt, kan je dan ook zeggen welke groep gelukkiger is en welke groep ongelukkiger?
Antw.: Nee.
Een p-waarde zegt alleen hoe groot de kans is dat het verschil tussen de twee groepen vrouwen toevallig is. Om te concluderen of vrouwen met kinderen gelukkiger zijn of juist de vrouwen zonder kinderen moet de onderzoeker naar de cijfers kijken. Als hij ziet dat van de vrouwen met kinderen 56% aangeeft gelukkig te zijn en dat 22% van de vrouwen zonder kinderen gelukkig is, dan zijn vrouwen met kinderen gelukkiger dan vrouwen zonder kinderen. En als Sig. (p) .0231 is dan is het verschil tussen de groepen (zeer waarschijnlijk) niet toevallig.

Welke waarden kan p allemaal hebben?
De p-waarde ligt altijd tussen .000 (0% kans op toeval) en 1.000 (100% kans op toeval). Als het verschil tussen de groepen vrouwen groter wordt dan wordt Sig./p dus juist kleiner.

Voorbeeld 1: Stel dat uit het onderzoek blijkt dat van de vrouwen met kinderen 22% gelukkig is en van de vrouwen zonder kinderen 25%. Dan zal de Sig./p-waarde (waarschijnlijk) in de buurt van 1.000 liggen (100%). Want het verschil tussen beide groepen is klein. De kans is dus GROOT (bijna 100%) dat het verschil tussen de groepen eigenlijk helemaal niet bestaat (maar alleen wordt veroorzaakt doordat je nog wat meer enquêtes had moeten afnemen). Het verschil kan immers veroorzaakt worden doordat je te weinig vrouwen hebt geënqueteerd of dat er toevallig wat meer gelukkige vrouwen zonder kinderen onder de deelnemers waren.

Voorbeeld 2: Stel dat uit het onderzoek blijkt dat van de vrouwen met kinderen 56% gelukkig is en van de vrouwen zonder kinderen 5%. Dan zal de Sig./p-waarde dicht bij .000 liggen. Want de kans dat zo’n groot verschil tussen de groepen vrouwen TOEVALLIG is, is erg klein. (Ook wanneer je meer enquêtes afneemt zal er wel altijd een verschil tussen de groepen blijven).

Wat doen we nu als de Sig./p waarde ergens tussen die .000 en 1.000 ligt?
Omdat Sig./ p zo belangrijk is hebben onderzoekers afspraken gemaakt over de grenswaarden van p. (Waar ligt de grens). Wanneer de Sig./p-waarde kleiner is dan .05 (5% of 0,05) dan vinden we dat een verschil in antwoorden tussen twee groepen GEEN TOEVAL* is. Anders gezegd: De kans dat het verschil in antwoorden TOEVALLIG is, is te verwaarlozen.
Je mag dan als onderzoeker concluderen: Berekening geeft aan dat er een significant verschil is tussen vrouwen met kinderen en vrouwen zonder kinderen…
(*geen toeval: ook al is er dus nog steeds een heel kleine kans dat er bij het afnemen van meer enquêtes een andere uitkomst komt. Immers Sig. / p is geen 000 of 0%).

Onderzoekers hebben ook afgesproken dat wanneer de Sig. /p-waarde groter is dan .05 (5% of 0,05) dat we dan NIET UITSLUITEN dat het verschil tussen de groepen TOEVALLIG is. (Dus wanneer je meer vrouwen enquêteert komt er misschien uit dat de antwoorden van de vrouwen helemaal niet verschillen). We zeggen dan ‘het verschil is NIET SIGNIFICANT’.

Oefenopgave
Er is marktonderzoek gedaan onder consumenten. Een van de enquêtevragen was ‘In hoeverre kent u het merk Probabio babyshampoo?’ De vraag werd gesteld aan 1200 jonge moeders en 800 jonge vaders. Uit het onderzoek komt dat 25% van de vrouwen het merk Probabio (zeer) goed kent en 21% van de mannen. Is dit verschil groot genoeg om te concluderen dat het merk Probabio beter bekend is bij jonge vrouwen dan bij jonge mannen?
De onderzoeker voert de antwoorden van de mannen en de vrouwen in, in SPSS en geeft opdracht om een berekening uit te voeren.  SPSS zegt het volgende:
CHI2=111,40 , Sig. / p=.0545.

Vragen
1) Wat betekent vrouwen 25% en mannen 21%?
2) Wat betekent CHI2?
3) Wat betekent Sig. / p=.0545?
4) Wat kan je zeggen over de bekendheid van het merk onder mannen en vrouwen?
5) De marketingmanager heeft als stelling: De bekendheid van het merkt Probabio is groter onder vrouwen dan onder mannen. Ben je het met hem eens? Licht je antwoord toe.

Antwoorden
1) Dat betekent dat 25% van de vrouwelijke deelnemers aan de enquête het merk Probabio (zeer) goed kent en dat 21% van de mannelijke deelnemers het merk (zeer) goed kent. Maar het is de uitkomst van een enquête dus niet alle mannen en alle vrouwen in Nederland hebben meegedaan. Het verschil in procenten kan dus toevallig zijn. (Als er meer mensen mee zouden doen kunnen de percentages nog veranderen…)

2) CHI2 is de naam van de berekening (toets). Er zijn veel verschillende berekeningen. Dat hangt ervan af of SPSS een verschil moet berekenen tussen getallen of tussen percentages; en ook of er heel veel enquêtes zijn of erg weinig en nog veel meer voorwaarden. In dit geval heeft SPSS de CHi2-toets gebruikt (Uitspreken als GIE-kwadraat=Nederlands of als Sjie-skwair=Engels/VS).

3) Sig. / p=.0545 is hetzelfde als p=0,0545 en dat is het zelfde als p=5,45%. Het betekent dat SPSS heeft berekend dat bij deze uitkomst DE KANS (P robability) dat het verschil in bekendheid (25% vrouwen en 21% mannen) TOEVALLIG komt door het aantal deelnemers aan de enquête 5,45% is.

4) Er is een afspraak tussen onderzoekers dat de kans op een TOEVALLIG verschil niet te groot mag zijn. De afspraak is dat Sig. / p (de kans) niet groter mag zijn dan 5% (.05 of 0,05). In dit geval is p WEL groter dan 5% (namelijk 5,45%). Onderzoekers vinden dan dat er een TE GROTE KANS is dat het verschil tussen 25% en 21% TOEVALLIG is. Dus we mogen niet zeggen dat vrouwen het merk beter kennen dan mannen. (Misschien kennen vrouwen het merk wel beter maar de onderzoeker heeft het met deze enquete NIET KUNNEN BEWIJZEN).

5) De stelling (hypothese) van de manager is NIET BEWEZEN. Er is wel een verschil gevonden in bekendheid maar SPSS zegt dat het verschil dat gevonden is in de afgenomen enquetes niet groot genoeg is (niet significant) om te kunnen concluderen dat vrouwen het merk beter kennen dan mannen. (SPSS zegt eigenlijk: misschien moet je nog wat meer enquetes afnemen).

SPSS berekeningen / ‘toetsen’
De CHI2 is een van de vele berekeningen die door SPSS uitgevoerd kunnen worden. De t-toets is ook een veel gebruikte toets. En zo zijn er nog veel meer. Welke berekening er nodig is hangt af van de eigenschappen van de getallen (soort enquêtevraag, meetniveau’s, verdeling, spreiding).

Niet blind vertrouwen op de 0,05 grens.
Wanneer Sig. / p kleiner is dan .05 / 0,05 is de kans dus nog geen 0! Er is dus nog steeds een kans (probability) dat er geen verschil is tussen de antwoorden van de twee groepen. Zelfs bij een Sig. / p-waarde van 0,001 is er dus een (heel kleine) kans dat er helemaal geen verschil is in de antwoorden van de twee groepen. Onderzoekers hebben alleen om praktische redenen (anders BLIJF je onderzoeken..) de afspraak gemaakt dat we bij een p-waarde kleiner dan 0,05 DE KANS erg klein vinden dat het verschil TOEVALLIG is.
(Je mag dus bij een Sig. van 0,04 zeggen dat er SIGNIFICANT verschil is tussen de antwoorden. Maar hou in je achterhoofd dat er nog steeds een kans is dat de antwoorden van mannen en vrouwen NIET verschillen).

The Research Company BV is een full-service onderzoeksbureau dat u kunt inschakelen voor onderzoekswerkzaamheden. De educatieve afdeling van Research Company deelt kennis en ervaring met studenten. Zij profiteren van de duidelijke artikelen over onderzoekstheorie, methoden en technieken en gratis hulpmiddelen zoals de gratis software voor online enquêteren en Rekenhulp om steekproefomvang, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te berekenen.

(Er is veel zorg besteed aan deze uitleg. Het is begrijpelijk geschreven met duidelijk voorbeelden. Maandelijks lezen 4000 HBO (en WO) studenten een of meer van de artikelen van Research Company. Als je geholpen bent met dit artikel dan kun je andere studenten ook een beetje helpen door het artikel te delen in je netwerk).

KWALITATIEF ONDERZOEK (Interviews verwerken)

KORTE EN DUIDELIJKE TIPS VOOR ONDERZOEKSOPDRACHTEN EN -TENTAMENSTOF (HBO/MBO+).

KWALITATIEF ONDERZOEK, VERWERKEN VAN INTERVIEWS

In dit artikel (een helemaal uitgewerkt voorbeeld) met o.a.:
Verwerken van kwalitatieve gegevens.  Samenvatten of coderen?
Wat is Open coderen?  Wat is Axiaal coderen?  Wat is Selectief coderen?
Inhoud hoofdstuk Resultaten.  Inhoud hoofdstuk Conclusie.
Belangrijk: Aanbevelingen. Belangrijke tip: Modellen gebruiken of zelf ontwikkelen.

(Vergeet straks niet om nog even te kijken op: http://onderzoekscoaching.nl/cms/blog/

Het verwerken van kwalitatieve gegevens zoals  interviews stelt specifieke eisen aan de rapportage. Bij enquêtes worden conclusies onderbouwd met behulp van getallen in tabellen, grafieken en berekeningen (statistische toetsen).

Bij interviews is er sprake van een klein aantal respondenten (meestal 5-25). Deze aantallen zijn veel kleiner dan de respons op enquêtes (150 – 1000 en meer deelnemers). Als je conclusies gaat trekken over een bepaald probleem kan iedereen dus zeggen ‘… je weet het niet zeker want je hebt slechts 10 mensen gesproken … ‘.  Het kan dus zo zijn dat je conclusies niet kloppen omdat de antwoorden/meningen van de andere 10 000 mensen niet zijn meegenomen in je onderzoek. Hoe lossen we dat op??

Bij kwalitatief onderzoek moet je het dus niet hebben over ‘bewijs’ maar over
‘aanwijzingen’, ‘indicaties’ en ’vermoedens’. We zeggen ook wel dat het bij kwalitatief onderzoek gaat om het ontwikkelen van een theorie (je geeft dus nog geen hard bewijs van een theorie). Een kwalitatief onderzoek wordt hoger gewaardeerd wanneer de student de denkstappen goed beschrijft die ze neemt om tot haar theorie te komen.

Hoe laat je zien dat je de theorie zorgvuldig hebt ontwikkeld?
1. Je maakt een bijlage met van elk gesprek de letterlijke tekst van alles wat is gezegd (transcriptie). Dus ook jouw vragen en de reacties van de geinterviewde. Dat is voor de scriptiecommissie zodat ze het kunnen controleren. Heeft … dat wel gezegd? Hoe heeft … dat dan precies gezegd? En hoe is het antwoord gebruikt door de onderzoeker? Voor de transcriptie kan je het beste werken met gesprekopnames.
Maar niet iedereen wil opgenomen worden…  (Als dat niet gelukt is, vermeld dat dan in het verslag en zorg voor uitgebreide aantekeningen zodat je zoveel mogelijk van het gesprek kan weergeven in de transcriptie).

2. Je moet een keuze maken: Ga je werken met ALLEEN SAMENVATTEN  of ga je CODEREN EN SAMENVATTEN? Coderen doe je wanneer details belangrijk zijn. Met andere woorden: Je gaat coderen wanneer het voor jouw onderzoek heel veel uitmaakt HOE mensen iets hebben gezegd.

Voorbeeld: ALLEEN SAMENVATTINGEN
Een student onderzoekt klanttevredenheid. De probleemstelling luidt: “Op welke wijze kan ABC BV de klanttevredenheid verbeteren?” De student heeft 300 enquêtes afgenomen onder klanten. Hij heeft ook 5 interviews afgenomen. Uit de interviews komen niet veel nieuwe inzichten. De geinterviewden zeggen ‘… de medewerkers zouden wat vriendelijker kunnen zijn…’; ‘… Ik vond de cassiere brutaal …’; ‘… ze hebben geen tijd voor je …’. Als je kijkt naar de probleemstelling en de antwoorden dan hoeft de onderzoeker niet diep na te denken WAT de klanten precies bedoelden.

Voorbeeld: CODEREN en SAMENVATTINGEN
Een student doet onderzoek naar de onveiligheid in een winkelstraat. “Op welke wijze kan de gemeente de sterke gevoelens van onveiligheid in het winkelcentrum verminderen?’ Voor dit onderzoek zijn 12 klanten  geinterviewd. Uit de interviews komen de volgende antwoorden: ‘… vroeger was de hoek verlicht, dan kon je zien wie er aankwam. Nu is het erg donker daar… ‘; ‘… de heggen worden niet meer gesnoeid, dus als je het centrum nadert kan je niet goed de straten in kijken …’; ‘… ik heb er trouwens nog nooit een agent op straat gezien …’; ‘… het centrum is rommelig, je moet goed opletten want er zijn veel hoeken en gaten …’. De antwoorden zijn heel verschillend maar er zit ook wel een verband tussen. Als je alleen het ‘verband’ opschrijft kan de scriptiecommissie niet controleren waar je je conclusie vandaan hebt. (Tenzij ze alle interviews in de bijlage gaan lezen, en combineren. Dat doen ze echter niet!).  Oplossing: Als je de antwoorden leest dan draait het in veel antwoorden om ‘zichtbaarheid’. Dat is wat de antwoorden gemeen hebben. (Mensen voelen zich onveilig omdat ze met hun ogen niet duidelijk kunnen zien wat er in de omgeving gebeurt). De student moet dus als conclusie (theorie) trekken dat de onveilige gevoelens voortkomen uit ‘gebrek aan zicht’. Omdat de antwoorden zo verschillend zijn heb je niet genoeg aan een samenvatting. Want niemand gebruikt het woordje ‘zicht of zichtbaarheid’. Het is een ‘verzinsel’ van de onderzoeker zelf. En dat idee is helemaal juist. Dat is precies wat kwalitatief onderzoek inhoud: Een duidelijke/ aantoonbare (gemeenschappelijke) betekenis geven aan uiteenlopende (persoonlijke) verhalen.
[Kwalitatief onderzoek is dus heel nuttig, ook al gaat het niet om HARD BEWIJS. Op grond van de interviews zou de gemeente al kunnen proberen de onveilige gevoelens te verminderen door meer aandacht te besteden aan ‘zichtbaar maken’ (verlichting, heggen snoeien, opruimen)].

Aantoonbare betekenis… Hoe kan de onderzoeker AANTONEN dat zijn theorie
logisch is en dat er voldoende aanwijzingen zijn voor zijn theorie? Dat doen we door te CODEREN.

Coderen.

Bij kwalitatief onderzoek moet de onderzoeker AANTONEN dat hij de juiste verbindingen legt tussen de verhalen/antwoorden. Dat doe je door de lezer helemaal mee te nemen als je bepaalde denkstappen maakt. Het beschrijven van je denkstappen noemen we ‘coderen’. De handelingen die daarvoor verricht moeten worden zijn: Open coderen, Axiaal coderen en Selectief coderen.

Voorbeeld: Mariska’s onderzoek.
Mariska doet een onderzoek naar ‘Op welke wijze kan de veiligheid op het ABC-Pop evenement worden verbeterd?’ Het is bij het vorige evenement erg uit de hand gelopen. Dit zorgde voor ontevreden bezoekers, schade aan apparatuur. Een aantal kinderen raakte zelfs gewond. Binnen het management en onder medewerkers zijn de meningen zeer verdeeld over de oorzaken en de te nemen maatregelen. Men heeft te maken met teveel verschillende ideeen. Mariska mag als stagiair een onpartijdig onderzoek doen en ze heeft gekozen om haar onderzoek te starten zonder theorie (inductief). Ze zegt ‘Ik vergeet even alle meningen. Alle theorieën die zijn geroepen zet ik uit mijn hoofd’.

Mariska heeft als strategie om gegevens te verzamelen gekozen voor ongestructureerde interviews. Ze wil een aantal vaste bezoekers interviewen en de bezoekers daarbij helemaal de vrijheid laten (niet sturen door bepaalde enquêtevragen voor te leggen). Mariska heeft de interviews opgenomen op haar mobieltje en deze opnames helemaal uitgetypt (getranscribeerd). De letterlijke teksten van de interviews heeft ze toegevoegd als bijlage bij haar verslag (zodat de scriptiecommissie die kan beoordelen).

Mariska is de interviews gaan bestuderen en deed haar eerste stap in de analyse:  Open coderen

Open coderen betekent dat Mariska uit de verschillende interviews tekstfragmenten knipt die volgens haar van belang zijn voor het onderzoek. ‘Belangrijk’ betekent hier: Er is iets gezegd dat belangrijk KAN zijn voor het onderzoek. Mariska zal bij het lezen van de eerste teksten vrij snel denken dat iets belangrijk KAN zijn. Dat is prima. Ze codeert alles waarvan ze denkt dat het belangrijk kan zijn. (Later zal Mariska bepaalde tekstdelen laten vervallen als blijkt dat ze toch niet belangrijk zijn).

Hieronder is een deel van het Excelblad van Mariska te zien:
(Excel of Word, als je maar makkelijk hokjes met tekst kan maken)

Excel blad: open codering (stap 1 van Mariska’s analyse in beeld gebracht)

Bron Tekst (geknipt) Open codering
(aantekening van Mariska)
Interview Henk de Vries Toen we aankwamen bij het evenement konden we zo snel niet ontdekken waar de nooduitgangen waren. Die bordjes zijn te klein en sommige borden zijn niet verlicht. Maar we hebben het gevraagd en toen waren we wel gerustgesteld. Bebording en rol van beveiligers
Interview Henk de Vries Later zagen we dat het wel erg druk werd. Dat benauwde ons wel een beetje. Drukte
Interview Henk de Vries Er waren veel jongeren uit de grote steden. Wij zijn maar een eindje bij de vandaan gaan staan. Ze maakten veel herrie en er lagen lege bierflesje op de grond. Gedrag, Drank en Cultuurverschil (stad/dorp)

Fase 1: Open codering vastgelegd in Excel

Mariska moet de open codering uitvoeren voor alle interviews. Ze selecteert dus uit de teksten bepaalde delen en codeert ze door in de laatste kolom een samenvatting te geven in enkele steekwoorden.

Als Mariska het eerste interview leest heeft ze nog geen kennis van het tweede interview (al zal ze zich wel vaag herinneren wat er gezegd is). Doordat ze de andere interviews nog niet heeft bestudeerd kan ze nog geen verbanden leggen voor haat theorie. Bij coderen gaan we er dus vanuit dat Mariska niet in staat is om de complete inhoud van 5 interviews in 1 keer te overzien. Ze leest dus de interviews 1 voor 1 en codeert. Stap voor stap. Door de coderingen uit de verschillende interviews met elkaar te vergelijken krijgt Mariska langzaam een compleet beeld van de verbanden/ overeenkomsten tussen de interviews. Ze gaat dan zien dat bepaalde opmerkingen uit interview 1 ook worden gemaakt in interview 3 en 5 (maar misschien in iets andere woorden). Ze krijgt zo inzicht wat belangrijk is.

Tweede stap van kwalitatieve analyse: Axiaal coderen.

Als Mariska meerdere interviews heeft gecodeerd kan ze zien of bepaalde (open)coderingen terugkeren. Als dat zo is dan zal ze waarschijnlijk een aantal open-coderingen een nieuwe naam geven. Zo brengt de bepaalde antwoorden uit verschillende interviews samen onder een nieuwe (gemeenschappelijke naam). Dit is Axiaal coderen. (zie onderstaand voorbeeld).

Excel blad: axiaal codering (stap 2 van Mariska’s analyse in beeld gebracht)

Bron Tekst Open codering(aantekening van Mariska) Axiaal codering
(Mariska)
Interview Henk de Vries Toen we aankwamen bij het evenement konden we zo snel niet ontdekken waar de nooduitgangen waren. Die bordjes zijn te klein en sommige borden zijn niet verlicht. Maar we hebben het gevraagd en toen waren we wel gerustgesteld. Bebording en rol van beveiligers. Lampjes bebording. Kwaliteit bebording
Interview Henk de Vries Later zagen we dat het wel erg druk werd. Dat benauwde ons wel een beetje. Drukte
Interview Henk de Vries Er waren veel jongeren uit de grote steden. Wij zijn maar een eindje bij de vandaan gaan staan. Ze maakten veel herrie en er lagen lege bierflesje op de grond. Gedrag, Flesjes en Cultuurverschil (stad/dorp) Mee smokkelen van bier.
Martijn Jansen We waren te laat om te kijken waar de uitgangen precies waren. Het was ook te druk om de borden te zien. Ze hingen te laag en van een aantal waren de lampjes stuk. Bebording niet zichtbaar. Lampjes. Kwaliteit bebording
Martijn Jansen Toen Jeroen om hulp riep raakten we eigenlijk in paniek. Een beveiliger heeft ons goed geholpen. Hij had gelijk door wat er mis was. Beveiliging goed gereageerd.
Martijn Jansen Die bierflesjes waren net van ons want ze schenken alleen in bekertjes Bierflesjes niet toegestaan. Mee smokkelen van bier.

Fase 2: Axiaal coderen in Excel

Na het lezen van het tweede interview valt het Mariska op dat de slechte bebording nu door twee bezoekers van het evenement is genoemd. De twee respondenten zeggen niet precies hetzelfde over de borden. Daarom moet Mariska een nieuwe term verzinnen zodat ze de opmerkingen over de borden samen kan brengen onder 1 nieuwe code. Mariska bedenkt daarom een nieuwe term ‘Kwaliteit bebording’. Nu kan ze de opmerkingen van beide interviews dezelfde (axiale) code geven.

Ook het antwoord over de flesjes bier (interview 1) krijgen een nieuwe betekenis als ze in een ander interview leest dat er op het evenement geen flesjes te koop waren (informatie uit interview 2). Mariska bedenkt …’De drank moet dus meegesmokkeld zijn zonder dat de beveiliging het zag…’. De codering ‘Flesjes’ (interview 1) heeft ze na het lezen van interview 2 veranderd in ‘Meesmokkelen van bier’. Op die manier passen verschillende opmerkingen over de flesjes bier uit verschillende interviews weer bij elkaar (onder deze nieuwe code).

Op deze manier legt Mariska dus haar denkstappen vast voor de lezer. Hier ziet de scriptiecommissie dus hoe Mariska’s theorie zich heeft ontwikkeld. Tegelijkertijd gaat Mariska beter begrijpen wat er mis is gegaan op het evenement.

Zo’n ‘voorlopige theorie / vermoeden’ noemen we een concept. Als Mariska meer aanwijzingen vindt over dit concept (dranksmokkkel) zal ze het uiteindelijk meenemen naar haar conclusie (theorie).
[Tot het ‘concept’ een theorie is geworden zal Mariska tijdens het lezen vooral gevoelig zijn voor alle opmerkingen over drank / dranksmokkel / alcohol. We zeggen ook wel Mariska heeft een sensitising-concept  (dranksmokkel). (Sensitive = gevoelig zijn voor, vrij vertaald iets waar je alert op bent].

Het concept is dat er mogelijk een probleem is met drankgebruik en de controle daarop. (Dat hoeft niet het enige concept te zijn…. Er is meer aan de hand…).

Derde stap van kwalitatieve analyse: Selectief coderen

Wanneer Mariska meer interviews heeft gelezen en gecodeerd kunnen bepaalde coderingen nog een andere naam krijgen (omdat ze bij elkaar horen). Er blijken ook coderingen die niet vaak genoeg terugkomen in de interviews. Alleen de belangrijkste coderingen gaan mee naar de uiteindelijke selectie (Selectief coderen).

Excel blad: selectief coderen (stap 3 van Mariska’s analyse in beeld gebracht)

Bron Tekst Open codering Axiaal codering Selectief coderen
Interview Henk de Vries Toen we aankwamen bij het evenement konden we zo snel niet ontdekken waar de nooduitgangen waren. Die bordjes zijn te klein en sommige borden zijn niet verlicht. Maar we hebben het gevraagd en toen waren we wel gerustgesteld. Bebording en rol van beveiligers. Lampjes bebording. Kwaliteit bebording Kwaliteit bebording
Interview Henk de Vries Later zagen we dat het wel erg druk werd. Dat benauwde ons wel een beetje. Drukte Drukte
Interview Henk de Vries Er waren veel jongeren uit de grote steden. Wij zijn maar een eindje bij de vandaan gaan staan. Ze maakten veel herrie en er lagen wel 30 lege bierflesje op de grond. Gedrag, Drank en Cultuurverschil (stad/dorp) Mee smokkelen van bier. Controle op drank
Martijn Jansen We waren te laat om te kijken waar de uitgangen precies waren. Het was ook te druk om de borden te zien. Ze hingen te laag en van een aantal waren de lampjes stuk. Bebording niet zichtbaar. Lampjes. Kwaliteit bebording Kwaliteit bebording
Martijn Jansen Toen Jeroen om hulp riep raakten we eigenlijk in paniek. Een beveiliger heeft ons goed geholpen. Hij had gelijk door wat er mis was. Beveiliging goed gereageerd. Houding beveiliging
Martijn Jansen Die bierflesjes waren niet van ons want ze schenken alleen in bekertjes Bierflesjes niet toegestaan. Mee smokkelen van bier. Controle op drank
Arnold de Groot We waren al dronken toen we aankwamen en Kees had twee flessen Wodka onder zijn jas. Dronkenschap Wodkafles Mee smokkelen van drank Controle op drank
Arnold de Groot We hebben een prima tijd gehad. Kijk als er geduwd wordt moet je gewoon een beetje terugduwen. Duwen Drukte
Arnold de Groot Ik heb die beveiliger even verteld dat tie niet aan me moet komen! Dat was alles. Ik snap niet waar mensen zich druk over maken. Houding beveiliging Agressieve jongeren Houding beveiliging

Fase 3: Selectief coderen in Excel

De laatste fase, waarin gekozen wordt wat belangrijk is, is het selectief coderen. In bovenstaande tabel zien we dat Mariska bij het open coderen (stap 1) de term ‘Bierflesjes’ had gebruikt als code. Bij het axiaal coderen heeft Mariska er van gemaakt ‘Mee-smokkelen van bier’. Bij Selectief coderen heeft Mariska de codering veranderd in “Controleren op drank’.

We zien ook dat Mariska een aantal opmerkingen over beveiliging niet meeneemt in de Selectieve codering. Dat komt doordat de combinatie van de interviews eigenlijk geen duidelijk beeld geven over de rol van de beveiliging. Bij de eerste interviews leek ‘beveiliging’ naar voren te gaan komen als iets belangrijks maar latere interviews spraken dat weer tegen of gaven een onduidelijk beeld. Misschien was er dus wel van alles mis met de beveiliging maar Mariska heeft het niet duidelijk kunnen aantonen / bewijzen. Het is nu juist de bedoeling dat je door te coderen zorgt voor AANTOONBARE verbanden. De rol van beveiliging is niet aangetoond en mag dus niet meegenomen worden in de theorie.

Van Excel naar verslag.

Wanneer Mariska klaar is met coderen en ze een theorie (of meerdere theorieën) heeft ontwikkeld kan ze dat gaan verwerken in haar scriptie.

  1. Mariska voeg de letterlijke teksten van de interviews en het laatste Exceloverzicht, fase 3 (dus waar ook de kolom selectief coderen is opgenomen) toe aan de bijlage van je verslag.
  2. Mariska voegt de resultaten van haar kwalitatieve onderzoek toe aan het hoofdstuk Resultaten kwalitatief onderzoek.

Voorbeeld van 2: (Hieronder de uitwerking van Mariska)

      Hoofdstuk 4: Resultaten kwalitatief onderzoek.

Uit de interviews komt naar voren dat er alcoholische drankjes het terrein op kunnen worden gesmokkeld. De indruk is dat dit door beveiligers wel wordt gezien maar dat men niet ingrijpt.

       “Ze maakten veel herrie en er lagen wel 30 lege bierflesje op de grond”
(persoonlijk interview, Henk de Vries).

[Opmerking: Mariska maakt hier gebruik van de vorm ‘sprekend voorbeeld’. Het is een veel gebruikte vorm bij kwalitatief onderzoek. De lezer krijgt als het ware een ‘bewijs’ van het concept in de vorm van een getuige-verklaring].

Er lijkt ook een probleem te zijn met de bebording. De borden lijken op de verkeerde plaats te staan. Ze zouden te laag hangen waardoor bezoekers ze niet zien wanneer het erg druk is op het terrein en de verlichting van een aantal borden is stuk.

“Het was ook te druk om de borden te zien. Ze hingen te laag en van een aantal waren de lampjes stuk” (persoonlijk interview, Martijn Jansen).

Het hoofdstuk Conclusie .
(Hieronder weer het voorbeeld op basis van het onderzoek van Mariska)

Conclusies

  1. Er zijn indicaties dat er een probleem is met gasten die alcoholische dranken meenemen van buiten het terrein. De controle op drank bij binnenkomst kan een aandachtspunt zijn.
  2. De indruk is verder dat bezoekers hun gang kunnen gaan en dat meegebrachte bierflesjes niet worden opgemerkt ook al liggen ze open en bloot in het gras.
  3. De indruk is dat de bebording met aanwijzingen van de uitgangen kwalitatief niet voldoet. Een aantal bezoekers ziet de borden niet hangen of de verlichting van borden is stuk.

[Let op:Bij kwalitatief onderzoek wordt dus gesproken in termen van vermoedens… ‘Er zijn indicaties dat…’  ‘Er bestaat de indruk dat ….’.]

Het hoofdstuk Aanbevelingen .

Kwalitatief onderzoek levert vermoedens en theorieën op. Vermoedens en theorieen zijn geen eindpunt. Ze zijn er om opgepakt te worden. Daarom geeft een kwalitatief onderzoeker vaak aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Dat is logisch. Door vervolgonderzoek kan worden bepaald of Mariska’s theorieën juist zijn. Dit onderzoek wordt vaak door een andere onderzoeker uitgevoerd. Omdat er al een theorie is (namelijk die van Mariska) kan het volgende onderzoek DEDUCTIEF worden opgezet. Er zijn (niet alleen) interviews nodig maar er kan een enquete worden gehouden. Een enquete bestaat uit ‘vragen in een bepaalde richting’ / gerichte vragen. Van het concept ‘dranksmokkel’ kan dan bepaald worden wat DE OMVANG is van het probleem. Een andere student kan dat gaan doen als scriptie. Deze student neemt dan dus als beginpunt Mariska’s verslag en bedenkt een onderzoeksopzet om de theorie te gaan bewijzen.

(Hieronder voorbeeld hoofdstuk Aanbevelingen op basis van het onderzoek van Mariska).

Aanbevelingen

Naar aanleiding van het onderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  1. Een nader onderzoek (kwantitatief) naar het aantal gasten dat drank meeneemt van buiten het terrein. Dit kan meer duidelijkheid geven over de omvang van het drank-smokkel probleem. Beveiligers en ander personeel zouden bij een volgend evenement bij kunnen houden hoe vaak zij dranksmokkel waarnemen.
  2. Een nader onderzoek naar het gedrag van de beveiligers ten aanzien van drank-smokkel. Dit zou bijvoorbeeld onderzocht kunnen worden door undercover onderzoek/mysteryvisits waarbij onderzoekers zich voordoen als bezoekers en daarbij proberen om drank mee te smokkelen. Ze kunnen inzicht krijgen hoe streng beveiligers controleren op drank-smokkel en hoe vaak de smokkel niet wordt ontdekt. Dit kan leiden tot betere instructies.
  3. Een onderzoek van alle borden op het terrein kan inzicht geven in de oorzaken van de onduidelijkheid in de informatievoorziening op het evenement / de bebording. Dit kan de organisatie uit laten voeren door tijdens een evenement vanaf verschillende zichtpunten foto’s te maken van de borden en te kijken of ze wel overal goed zichtbaar zijn. Dit kan leiden tot aanpassingen van de borden.

Modellen gebruiken om je analyse te onderbouwen en te structureren

Een model kan gebruikt worden om concepten (lees: vage ideeen) een structuur te geven. Kwalitatief onderzoek kan zweverig overkomen op de lezer. Het gaat over ‘vermoedens’ dus je conclusie kan erg vaag blijven. Dat kan dan leiden tot een laag cijfer. Een model helpt om het concreet te maken: 1. Bij de analyse. Voor jezelf (zorgt ervoor dat het allemaal wat minder zweverig wordt). 2. Bij de presentatie. Zorgt ervoor dat het voor de lezer minder rommelig/ zweverig/vaag overkomt.
Zo’n model moet je dan natuurlijk wel in de literatuur hebben gevonden.

Voorbeeld gebaseerd op het onderzoek van Mariska.
Voor het onderzoek van Mariska zou zo’n model er als volgt uit kunnen zien*) Het model uit het voorbeeld is verzonnen.

Het event-escalatiemodel van Jansen.
Bij de analyse is gebruik gemaakt van het event-escalatiemodel van Jansen. Het model van Jansen geeft de relatie weer tussen mate van controle op basisregels tijdens een event en de ontwikkeling van wangedrag door bezoekers.

Volgens Jansen bepaalt de kwaliteit van de controle op basisregels de mate waarin bezoekers ook andere regels zullen overtreden. Matige controle op basisregels op een event betekent dat er wat meer ruimte is voor kleine overtredingen. Dit zorgt voor wat meer wanorde op het evenement. Als gevolg daarvan wordt het wat moeilijker voor de beveiliging om te controleren op ernstiger overtredingen. Dit verlies van overzicht heeft dan als gevolg dat er meer overtredingen zullen plaatsvinden. Het gevolg daarvan is dat het event nog wat wanordelijker wordt en het voor beveiligers moeilijker om bezoekers te controleren omdat zij hun tijd kwijt zijn aan handhaving. Dit proces kan uitmonden in een escalatie (spiraal). In de loop van de tijd kan het evenement volledig escaleren en hebben beveiligers geen controle meer.

Het model van Jansen toegepast op ABC-Pop betekent dat het belangrijk is dat beveiligers strikt controleren op naleving van basisregels. Het verminderen van dergelijke controles, of versoepeld toepassen van de regels maakt het voor  handhavers steeds moeilijker om de situatie op het evenement in de hand te houden. Daarom is het heel belangrijk dat de beveiligers op het ABC-Popevenement vanaf het begin van het evenement scherp controleren op het meenemen van drank.

Ook interessant bij dit artikel: Interpretivisme

The Research Company BV is een full-service onderzoeksbureau dat u kunt inschakelen voor onderzoekswerkzaamheden. De educatieve afdeling van Research Company deelt kennis en ervaring met studenten. Zij profiteren van de duidelijke artikelen over onderzoekstheorie, methoden en technieken en gratis hulpmiddelen zoals de gratis software voor online enquêteren en Rekenhulp om steekproefomvang, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te berekenen.

(Er is veel zorg besteed aan deze uitleg. Het is begrijpelijk geschreven met duidelijk voorbeelden. Maandelijks lezen 4000 HBO (en WO) studenten een of meer van de artikelen van Research Company. Als je geholpen bent met dit artikel dan kun je andere studenten ook een beetje helpen door het artikel te delen in je netwerk).

BRONVERWIJZING, APA-REGELS (SAMENVATTING)

KORTE EN DUIDELIJKE TIPS VOOR ONDERZOEKSOPDRACHTEN EN -TENTAMENSTOF (HBO/MBO+).

De APA-regels  Een korte introductie bronvermelding op basis van de regels van American Psychological Association

De APA-regels   Het schrijven van een onderzoeksverslag is niet eenvoudig. Je hebt veel om over na te denken en moet ook nog letten op taalfouten en schrijfstijl. Daar komt dan nog bij dat het verslag moet voldoen aan de regels van de APA. Je verslag kan zelfs helemaal worden afgekeurd omdat je de APA regels niet goed hebt toegepast.

Waarom? De APA-regels zijn er niet voor niets. Ze zorgen ervoor dat iedereen die een serieus verslag schrijft ervoor zorgt dat het controleerbaar is voor anderen. Wat hebben we aan verslagen die informatie bevatten die niet betrouwbaar is omdat de schrijver het allemaal zelf verzonnen heeft? Berekeningen en gegevens van enquêtes kunnen de lezers nog wel controleren maar wat als je in je verslag schrijft dat professor J. Smith beweert dat ‘… de economie van Nederland er zeer slecht aan toe is. Over 5 jaar is het land failliet en …’. Moet de lezer dan zomaar geloven dat deze professor dat gezegd heeft? Misschien heb je de woorden van de professor wel verkeerd overgenomen, verkeerd begrepen of je hebt die professor verzonnen….

APA-regels zijn regels zijn dus heel nuttig en ze gaan over het overnemen van informatie uit het werk van anderen. Je mag in je verslag dus gebruik maken van informatie uit het werk van anderen. Maar dan moet je wel volgens de APA regels ‘verwijzen’ naar je bronnen. Dat verwijzen moet volgens strenge regels omdat het dan voor alle opleidingen en studies op dezelfde manier gebeurt. De lezer snapt dan dus sneller of je verwijst naar een boek of een tijdschrift of een scriptie en ook wie de uitgever is etc. etc..

Pas op voor het APA-virus APA moet je toepassen bij ALLE verwijzingen in je verslag. Dus ook wanneer je de tekst niet letterlijk overneemt maar in je eigen woorden! Ook als het gaat om het vermelden van bronnen onder een stukje tekst of juist middenin. Ook als je je literatuurlijst opstelt moet dat dus volgende APA regels. Ook wanneer je een grafiekje van internet haalt en in je verslag plakt moet er bij die grafiek of afbeelding op APA wijze worden vermeld wat de bron is.

Het vermelden van de bronnen volgens de regels van APA is tijdrovend en saai, maar het moet. Pas echter op voor het vreselijke APA-VIRUS. Dat Virus kan ervoor zorgen dat je helemaal geen zin meer hebt om je verslag af te maken. Je merkt het vanzelf wanneer je futloos, gedemotiveerd en depressief wordt van die stomme regeltjes over bronvermelding. Dat mag niet gebeuren want dan vergeet je om op de inhoud van je onderzoek te letten. Je moet je hersens dus vrij houden om slimme dingen op te schrijven.

Dit document wil je behoeden voor het APA-virus. Het document bevat heel beknopt de belangrijkste regels voor bronvermeldingen.  In dit document wordt gebruik gemaakt van de voorbeeldmethode. Dat betekent dat je de voorbeelden moet bestuderen en daaruit zelf kunt afleiden hoe bepaalde bronnen in jouw verslag moeten worden genoteerd.

Een paar nuttige schrijftips.

  1. Tijdens het schrijven houd je alleen goed bij uit welke bronnen je bepaalde citaten haalt. Je bekommert je nog niet om APA! Schrijf alles wat uit andere literatuur komt tussen haken [   ] Noteer daarachter ook tussen haken [    ]  uit welk boek je bepaalde kennis hebt.
  2. Als je informatie LETTERLIJK overneemt gebruik dan geen haken voor de tekst maar zet de tekst tussen aanhalingstekens  “     “ en vermeld daarachter tussen haken uit welk boek/tijdschrift/site de tekst komt. Bij letterlijke citaten moet je tussen de haken ook vermelden op welke bladzijde(n) de tekst staat.
  3. Maak van alle literatuur die je hebt gebruikt een complete literatuurlijst. Hierin komen dus ALLE artikelen, boeken, tijdschriften, websites terug die je hebt gebruikt voor het verslag. Sommige boeken heb je niet geciteerd in de tekst maar moet je toch in je literatuurlijst zetten omdat je de boeken wel hebt gebruikt (bijvoorbeeld boeken over onderzoeksmethoden of algemene marketing leerboeken).
  4. Pas wanneer je tevreden bent met de tekst en ook de feedback van docent/ begeleider hebt verwerkt ga je de bronvermelding opzetten volgens de APA-regels.
  5. Een uitgebreider document waarin je kun terugvinden voor elk soort bron hoe APA werkt (al wat ouder maar nog steeds goed bruikbaar) is van de universiteit van Tilburg. http://itswww.uvt.nl/lis/es/apa/apa-handleiding.pdf

Voorbeelden zeggen meer dan duizend regeltjes Om je alvast op weg te helpen volgen nu een aantal veel voorkomende bronverwijzingen. Door te kijken wat voor soort bronnen het zijn en op welke plaats ze in de tekst staan kun je veel leren over de APA-regels.

We beginnen met de literatuurlijst: Zie onderstaand voorbeeld. Zie je dat de literatuur op alfabetische volgorde staat maar dat het niet altijd  gaat om de achternaam van de auteur? Als er geen auteur bekend is dan staat er bijvoorbeeld ABN AMRO (als het de publicatie is van een organisatie). Zie je dat de naam van de auteur wordt gevolgd door de initialen? Zie je dat titels schuin zijn afgedrukt? Zie je de jaaraanduiding van het jaar van uitgave en de uitgever? Je ziet ook dat er in de literatuurlijst naar websites wordt verwezen. Je ziet dat de link erbij vermeld wordt. Je ziet ook dat er vermeld staat wanneer de site is geraadpleegd.

Voorbeeld : De Literatuurlijst

ABN AMRO (2014) Een digitale agenda voor meer bezoekers en eigen inkomsten. Geraadpleegd via: http://www.abnamro.com/nl/images/035_Social_Newsroom/020_Newsarticles.pdf

Asselbergs, M.B., Imhof, S.M., Keunen, J.E.E., Limburg J.J., Rens G.H.M.B. van., Verezen C.A., (2011). Toename in de vraag naar oogzorg in Nederland 2010-2020. [online publicatie] Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Geraadpleegd via: http://www.vision2020.nl/contents/a3461.pdf

Bakker, Y. (2012) Aandoening: Doofblindheid. Geraadpleegd via: http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/aandoeningen/95678-aandoening-doofblindheid.html

BBC (2014) Microsoft working on Alice-band device to help blind. Geraadpleegd via: http://www.bbc.com/news/technology-28292898

Becker-Bartijn, N., Grundmann, A. (1992) Blinden in het museum Amsterdam: Reinwardt Academie.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2012) Prognose bevolking kerncijfers. Geraadpleegd via: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=81593NED&D1=a&D2=0&D3=0-1,3,8,13,&HD=130605-0940&HDR=G1,G2&STB=T

Centraal Bureau voor de Statistiek (2013a) Musea; openstelling, type collectie, bezoeken, tarieven, tentoonstellingen. Geraadpleegd via: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=82038NED&LA=NL

Centraal Bureau voor de Statistiek (2013b) Musea; financiële gegevens, bedrijfsopbrengsten en –kosten. Geraadpleegd via: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=82037NED&LA=NL

Chen, M., Sheng, C. (2012) A Study of Experience Expectations of Museum Visitors. Tourism Management, 33, 53-60. doi:10.1016/j.tourman.2011.01.023

Gelder, L. van. (2014) Van Gogh Museum duurzaamste museum ter wereld. Het Parool. Geraadpleegd via: http://www.parool.nl/parool/nl/4024/AMSTERDAM-CENTRUM/article/detail/3681411/2014/06/30/Van-Gogh-Museum-duurzaamste-museum-ter-wereld.dhtml

Kelly, S.M. (2014) ‘World’s First’ Braille Phone Is Now on Sale. Mashable. Geraadpleegd via: http://mashable.com/2014/05/19/braille-phone-own-fone/

Kor, R., Wijnen G., Weggeman M., (2008). Meesterlijk Organiseren. Deventer: Kluwer

McLean, F. (1997) Marketing the Museum. London: Routledge.

Ministerie van OCW (2011) subsidieperiode 2013 – 2016. Geraadpleegd via: http://www.cultuursubsidie.nl/node/179

Pine, J.B., Gilmore, H.J. (2012). De beleveniseconomie (2e druk). Den Haag: Academic Service.

Rijksoverheid (2013) Kunst- en cultuurbeleid. Geraadpleegd via: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kunst-en-cultuur/kunst-en-cultuurbeleid

Saunders, M., Lewis, P., Thornhill, A. (2008). Methoden en technieken van onderzoek (4e ed). Amsterdam: Pearson Education.

Schmitt, B. (1999). Experiential Marketing: How to Get Customers to Sense, Feel, Think, Act, Relate. Free Press.

Stichting Kubes (2014) Beeldentuin De Booghgaard. Geraadpleegd via: http://kubes.nl/eropuit/beeldentuin-de-booghgaard.html

Bovenstaande literatuurlijst bevat al veel verschillende soorten bronnen. Sommige bronnen hebben 1 auteur, andere wel 4. Soms is er een uitgever bekend, soms niet etc. Je kunt je eigen bronnen dus vergelijken met deze literatuurlijst en dan heb je al een idee hoe jij jouw bron moet opnemen in een literatuurlijst.

Voorbeelden van bronvermeldingen in de tekst.

Naast het opzetten van een literatuurlijst heb je ook te maken met tekst in je verslag die je niet zelf hebt verzonnen. Soms beschrijf je in je verslag informatie uit een boek/artikel in je eigen woorden (OOK DAN moet je dus de bron vermelden. Je maakt immers gebruik van de ideeën van een ander). Op andere punten in je verslag neem je misschien hele stukken tekst letterlijk over. Dit ‘overschrijven’ mag. Het heet citeren. Je mag het echter niet vaak doen. (Een paar stukken tekst want anders ben je natuurlijk niet zelf bezig om een verslag te bedenken maar ben je een verslag aan het samenstellen van kennis en ideeën van anderen). Hieronder staan opnieuw voorbeelden van juiste bronvermeldingen. Je ziet ook gelijk het verschil in APA-regels voor het verwijzen naar tekst van een ander ‘in je eigen woorden’ en het overschrijven tekst ‘citeren’.

Hieronder een voorbeeld van verwijzen naar tekst van een ander maar je hebt het wel in je eigen woorden opgeschreven: Het is voor een blinde bijna onmogelijk om te beschrijven wat ze wel en niet zien, omdat ze niet weten wat ze zien. Sommige blinden nemen verschillen waar tussen licht en donker, terwijl een ander helemaal niets kan zien. Ze zien dus ook geen zwart. In een uitzonderlijk geval kan een blinde nuances van kleuren waarnemen. (Becker-Bartijn & Grundmann, 1992)

Hieronder nog een voorbeeld van verwijzen naar tekst van een ander maar je hebt het wel in je eigen woorden opgeschreven:
In tegenstelling tot congenitale blinden beschikken personen met een verworven blindheid meestal wél over een visueel geheugen. Zij kunnen kleuren en voorwerpen vaak nog associëren met beelden uit het verleden. In de loop der jaren kan het visueel geheugen vervagen en uiteindelijk helemaal verdwijnen. Dit proces is niet voor ieder blind persoon hetzelfde. (Bakker, 2012)

Hieronder een voorbeeld van verwijzen naar tekst die is overgeschreven :
“De kleuren groen en rood kan ik me nog herinneren, paars ook, maar: is mijn paars wel echt paars? Is het niet blauw geworden en is mijn rood niet vervaagd tot oranje? Ik weet het niet.” (Becker-Bartijn & Grundmann, 1992, p.10)

(zie je dat het tussen aanhalingstekens staat? Zie je dat nu ook de pagina vermeld staat?)

Hieronder nog een voorbeeld van verwijzen naar tekst die is overgeschreven :
Een blinde tast dan ook anders dan een ziende, namelijk via de haptische benadering. Beele et al. (2009) beschrijven deze benadering als volgt:

“De haptische benadering van bijvoorbeeld een gebouw of een kunstwerk resulteert in een veel intensere ervaring dan het zuivere kijken. Ten eerste omdat ze langer duurt en plaatsvindt in rechtstreeks contact tussen het ‘subject’ enerzijds (de bezoeker) en het ‘object’ dat bestudeerd wordt anderzijds. De aangewende materialen geven bovendien hun fysieke eigenschappen prijs, alsook de manier waarop ze bewerkt worden.” (p. 16)

(Omdat je in de tekst al geschreven hebt dat de auteur Beele heet en dat het gaat om een boek uit 2009 sluit je de zin af door het vermelden van de pagina waar je de tekst vandaan hebt).

Hieronder nog een voorbeeld. Het gaat om een verwijzing naar een artikel uit 2009 van Beele en een aantal andere auteurs. In dat boek gebruikt Beele een aantal figuren die hij zelfs weer van andere auteurs heeft…

Niet iedere slechtziende ziet hetzelfde, evenals dat niet iedere vorm van slechtziendheid op dezelfde manier is verkregen. Hieronder worden enkele vormen van slechtziendheid aan de hand van afbeeldingen beschreven. Figuur één tot en met acht (Beele et al, 2009) zijn bewerkingen van het werk Orbino van Luc Deleu.

In verslagen wordt regelmatig verwezen naar statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Zie onderstaande verwijzing als voorbeeld:

Nederland kent op 1 januari 2014 een totaal van 16,8 miljoen inwoners. Het aantal Nederlanders van 65 jaar of ouder bedraagt 2,9 miljoen. Hiervan behoren er 717.000 tot de 80-plussers. (CBS, 2014)

Ook publicaties van banken kunnen gebruikt worden. En dan moet je in je verslag een verwijzing maken. Onderstaand voorbeeld gaat wordt eerst de naam van de schrijver genoemd (Marc Noyons) en daarna wordt hij geciteerd (tussen aanhalingstekens). Daarachter wordt de bron vermeld. In de literatuurlijst kan de lezer de volledige naam van het artikel terugvinden. Daarvoor moet hij kijken in de literatuurlijst bij ABN AMRO, 2014.

Informatie is tegenwoordig binnen handbereik beschikbaar. Het grootste gedeelte van de Nederlandse bevolking heeft een smartphone en toegang tot internet. Het is voor musea belangrijk dat ze in deze trend meegaan. Kunstconsultant Marc Noyons benadrukt het volgende: “Je kunt met digitalisering nieuwe verbindingen leggen tussen collecties, tentoonstellingen, activiteiten en het publiek. Daarmee bereik je meer bezoekers, onder wie mensen die nog nooit één stap over de drempel van een museum hebben gezet.” (ABN AMRO, 2014, p.5)

Grafieken, plaatjes, modellen en figuren

Veel studenten vergeten dat grafieken en modellen, plaatjes en figuren ook afkomstig zijn uit andere bronnen. Tenzij je natuurlijk zelf de grafieken hebt gemaakt. Dan moet je er alleen een mooie titel boven zetten en vergeet niet om alle grafieken te nummeren!

Maar wanneer je de grafiek uit een andere publicatie hebt gehaald. Dan moet het op deze manier (zie hieronder):

(Zie je dat de grafiek een nummer heeft? Zie je de verwijzing (CBS, 2012)?)

Slotopmerkingen

Er zijn natuurlijk heel veel soorten bronnen en het is niet mogelijk om alle voorbeelden van verwijzingen te geven. Wanneer je echter gebruik maakt van de informatie uit dit document dan is je verslag voor 90% al aangepast aan de APA-regels.

Controleer tenslotte alle verwijzingen nog eens met de APA-handleiding. Zoek in deze handleiding de specifieke soort verwijzing die je nodig hebt en pas jouw verwijzing eventueel nog aan.

Het is knap wanneer alles helemaal volgens APA-regels tot op de komma en spatie nauwkeurig in je verslag staat.
Reken daar niet op. Maar doe je best om het zo goed mogelijk te doen.

Succes. PS: Wanneer je dit document leest terwijl je al last had van het APA-virus … van harte beterschap).

The Research Company BV is een full-service onderzoeksbureau dat u kunt inschakelen voor onderzoekswerkzaamheden. De educatieve afdeling van Research Company deelt kennis en ervaring met studenten. Zij profiteren van de duidelijke artikelen over onderzoekstheorie, methoden en technieken en gratis hulpmiddelen zoals de gratis software voor online enquêteren en Rekenhulp om steekproefomvang, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te berekenen.

(Er is veel zorg besteed aan deze uitleg. Het is begrijpelijk geschreven met duidelijk voorbeelden. Maandelijks lezen 4000 HBO (en WO) studenten een of meer van de artikelen van Research Company. Als je geholpen bent met dit artikel dan kun je andere studenten ook een beetje helpen door het artikel te delen in je netwerk).

EEN GOEDE PROBLEEMSTELLING FORMULEREN (HOOFDVRAAG)

KORTE EN DUIDELIJKE TIPS VOOR ONDERZOEKSOPDRACHTEN EN -TENTAMENSTOF (HBO/MBO+).

HET FORMULEREN VAN EEN GOEDE PROBLEEMSTELLING                           (4 OEFENINGEN MET UITLEG)

In dit artikel: Aan de hand van 4 situaties leer je wat een juiste probleemstelling is en wat foute probleemstellingen zijn en waarom.
Waar moet een probleemstelling aan voldoen?  Ezelsbruggetje.
Voorbeeld fouten: De gesloten vraag.  De onderzoeker met een vooroordeelVooroordeel, nou en! De probleemstelling gaat over ander probleem. Twee problemen in de probleemstelling. De probleemstelling bevat een onmeetbaar, vaag onderwerp. Aspecten onderzoeken in plaats van het hele probleem.
TIPS: Praktisch zijn. Reflecteer. Probleemdiagnose mag tijd kosten!

Voor het tentamen Methoden en Technieken van onderzoek en voor scripties moeten studenten leren om de probleemstelling te formuleren.  De probleemstelling noemen we ook  wel centrale vraag of hoofdvraag. Op het tentamen krijgen de studenten een case voorgelegd waar ze dan zelf de probleemstelling bij moeten verzinnen.

Een aantal belangrijke regels voor een goede probleemstelling zijn:

  • Het moet een ‘open vraagstelling’zijn (geen gesloten vraag die je met JA of Nee beantwoordt).
  • Verboden woorden in de probleemstelling zijn : en , of   (dan ga je namelijk twee problemen onderzoeken)
  • Het antwoord op de probleemstelling is de hele oplossing van het probleem.
  • Er mogen geen vooroordelen/ aannames in je probleemstelling staan.

TIP: Een aantal fouten wordt voorkomen door het volgende ezelsbruggetje : Laat je probleemstelling beginnen met de woorden  Op welke wijze…. of   In hoeverre…..
-Gebruik ‘Op welke wijze…’ wanneer er al een idee is over een oplossing van het probleem maar de vraag is meer HOE.
-Gebruik ‘In hoeverre…’ wanneer er een idee is over de oplossing van het probleem maar de vraag is niet alleen HOE maar het is ook nog niet zeker OF het wel een goed oplossing is.

Hier volgen 4 oefenopgaven met uitwerkingen. Lees de case, probeer eerst zelf de probleemstelling te bedenken en controleer dan je antwoord.

———————–
Opgave 1.

De firma ’Huizen & Co’ verkoopt inmiddels 10 jaar mobieltjes van alle merken.  Het afgelopen jaar daalde de verkoop sterk.  “Als het zo doorgaat kunnen we over 3 maanden de tent wel sluiten” vertelt de directie.  “Het komt allemaal door de opkomst van de webshops”,  zegt verkoper Arie.“ Kunnen we dat niet uit laten zoeken door een student?”

Vraag: Bedenk zelf een goede probleemstelling voor het onderzoek.
———————-

Juist antwoord:
In hoeverre heeft de daling van de verkoop van mobieltjes bij de firma Huizen & Co te maken met de opkomst van webshops?

Foute probleemstellingen en uitleg waarom:
Fout 1:  Komt de daling van de verkoop door de komst van de webshop?
Fout 2:  Zijn de mobieltjes van de firma Huizen & Co te duur?
Fout 3:  Welke promotie moet de frima Huizen & Co doen om meer klanten te krijgen?

Uitleg

Fout 1 en fout 2: Deze probleemstellingen zijn fout want het zijn gesloten vragen (waar je alleen JA of NEE op kan antwoorden).  Een PRAKTIJKGERICHT onderzoek moet vooral ook bruikbaar zijn en praktisch.  Niet alleen opzoek gaan naar JA/NEE antwoorden maar ook WAAROM vragen zodat de ondernemer veel te weten komt over zijn probleem. Fout 3: Hier ga je er al vanuit dat het aan de promotie ligt (vooroordeel). Je onderzoekt dan dus alleen of jouw (voor)oordeel klopt. Dat is niet genoeg. In hoeverre….  is een handige formulering voor deze case.  Want het is ten eerste nog niet zeker DAT het probleem veroorzaakt wordt door de Webshops. Ten tweede willen we niet alleen weten OF het zo is, maar we willen ook begrijpen WAT dan de invloed van de webshops is.

Vooroordeel , nou en! Is er ook een andere oplossing? Jawel maar dan moet je dat beargumenteren. Op welke wijze kan de firma Huizen & Co het beste reageren op de concurrentie die veroorzaakt wordt door webshops?

Als je dit als probleemstelling formuleert dan ga je er helemaal aan voorbij dat het probleem NIETS met de webshops te maken hoeft te hebben.  Je gaat er al vanuit dat de webshops de oorzaak zijn van de dalende verkoop (vooroordeel).  Er is echter ook een voordeel:  Het antwoord op deze vraag is dat de ondernemer een aantal tips krijgt hoe hij het beste op de concurrentie van webshops kan reageren. Je neemt dus het risico dat je het verkeerde probleem onderzoekt maar als je gelijk hebt dan wint de ondernemer veel tijd. Want jouw onderzoek levert hem goede adviezen. (Stel echter dat de dalende verkoop wordt veroorzaakt door de nieuwe verkoper die ze in dienst hebben genomen…. en die heel brutaal is tegen klanten en niets snapt van het product…).

———————–
Opgave 2

Het St. Anna Zorgcentrum in Vleuten kent een hoog ziekteverzuim onder het personeel. Het gevolg is dat de zorg aan de bewoners gevaar loopt.  Bovendien komt er steeds meer werk te liggen bij de rest van de medewerkers. Er zijn inmiddels signalen dat ook de gezonde medewerkers overwerkt raken. Hoofd personeelszaken Marjon Eggerink krijgt van de directie de opdracht om op korte termijn met oplossingen te komen voor het probleem….

Vraag: Bedenk zelf een goede probleemstelling voor het onderzoek.
———————–

Juiste antwoord:
Op welke wijze kan St. Anna Zorgcentrum het ziekteverzuim terugdringen?

Foute probleemstellingen en uitleg waarom:
Fout 1:  Hoe komt St. Anna Zorgcentrum aan goed personeel?
Fout 2:  Wat is de oorzaak van het hoge ziekteverzuim bij St. Anna Zorgcentrum en wat kan eraan gedaan worden?
Fout 3: Stress op de werkvloer, wat valt daaraan te doen?

Uitleg

Fout 1: Je ziet dat deze probleemstelling fout is door hem goed te lezen en je af te vragen: Wat levert het onderzoek op? Antwoord: Dit onderzoek geeft als antwoord allerlei manieren om aan goed personeel te komen.  Lost dat het ziekteverzuim op?? Nee. De probleemstelling gaat over een ander probleem.  Fout 2: Deze probleemstelling is fout omdat het eigenlijk twee problemen onderzoekt.  Je hebt namelijk het woordje EN gebruikt. Het onderzoek bestaat daardoor dus uit 2 onderzoeken. En dat mag niet.  Het moet gaan om één onderzoek. Wat is de oorzaak van het hoge ziekteverzuim? Wat kan eraan gedaan worden?  De eerste vraag levert alleen de oorzaak op en dat is nog geen oplossing! De tweede vraag is alleen de oplossing (zonder de oorzaak te weten…). Fout 3: Stress op de werkvloer kan inderdaad een oorzaak zijn. Maar je mag niet zomaar aannemen dat stress de oorzaak is. Het risico dat je neemt is dat je na een paar maanden onderzoek erachter komt dat het niet door de stress komt…. En dan heb je voor niets onderzoek gedaan. Bovendien is er een ander probleem: Wanneer je onderzoek zou gaan doen naar stress op de werkvloer kom je op een onmeetbaar ‘vaag’ onderzoeksgebied. Wat is stress? Het is een onderwerp dat te maken heeft met psychologie.  Praktijkgericht onderzoek houdt zich niet met ‘vage’ onderwerpen bezig.  Het moet praktisch blijven.

———————–
Opgave 3.

Social media spelen soms een belangrijke rol voor de goede naam van een bedrijf. Hotel Blijker in Sassen krijgt de laatste tijd steeds meer te maken met negatieve berichten op social media. Deze teksten worden door gasten geplaatst op zogenaamde reviewsites. Eigenaar Hans de Beer is niet blij met de commentaren op zijn hotel. Hij snapt niet welke gasten de commentaren schrijven want hij heeft rondgevraagd en nauwelijks gasten gevonden die het met de commentaren eens zijn. Hij heeft ook geprobeerd om telefoonnummers van de gasten te achterhalen om eens navraag te kunnen doen. Uiteindelijk besluit hij om een onderzoek te laten doen door een afstudeerder.

Vraag:  Bedenk zelf een goede probleemstelling voor het onderzoek.
———————–

Juiste antwoord:
Op welke wijze kan Hotel de Blijker omgaan met commentaren over het hotel op reviewsites?

Foute probleemstellingen en uitleg waarom:
Fout 1:  Hoe kan Harm de Beer aan de telefoonnummers van de gasten komen die commentaar leveren op zijn hotel?
Fout 2:  Wat is er mis met de service van Hotel de Blijker in Sassen?
Fout 3:  Hoe denken de gasten van Hotel de Blijker over de service?

Uitleg

Fout 1:  Onderzoek naar telefoonnummers levert alleen op dat Harm meer te weten komt over de gasten die commentaar geven.  Het is slechts een van de aspecten en het is nog geen oplossing! Fout 2:  Als je dit gaat onderzoeken dan ga je er dus al vanuit dat er iets mis is met de service. Maar dat is nog helemaal niet onderzocht. Bovendien zal je natuurlijk wel verbeterpunten vinden (alles kan altijd beter) maar dat wil niet zeggen dat de commentaren zullen stoppen. Fout 3: Onderzoek naar de mening van gasten lost het probleem nog niet op dat er commentaren op reviewsites worden geplaatst.

 

Op welke wijze ….  levert als antwoord een oplossing op.  Het onderzoek moet gaan over de commentaren op de reviewsite. Want DAT is het hoofdprobleem.  Immers,  het probleem is niet dat de service beter kan. Het hoofdprobleem is dat mensen commentaren plaatsen op reviewsites en dat Harm  niet weet hoe hij daarmee om moet gaan.

———————–
Opgave 4

Een huisrobot als waakhond dat is de uitvinding waarmee Karel Steenstra en Jo Klapwijk hun fortuin willen maken.  Het ziet eruit als een kleine stofzuiger zonder slang en zonder snoer die geheel zelfstandig door de woning rijdt. Ze hebben de robot Robogard genoemd. Uitgerust met 4 camera’s en microfoontjes rijdt de machine voortdurend  rond en geeft een alarmsignaal wanneer er een inbreker is.  Niet alleen gaat het alarm af maar ook worden er fotoos gemaakt en doorgestuurd naar de eigenaar van het pand.  De familie en vrienden  die een eerste versie van de robot hebben gezien vinden het een geweldig  produkt. Dus geven de uitvinders opdracht om onderzoek te doen.

Vraag:  Bedenk nu zelf een goede probleemstelling voor het onderzoek.
———————–

Juiste antwoord:
In hoeverre is er belangstelling in de markt voor de automatische bewakingsrobot Robogard?

Foute probleemstellingen en uitleg waarom:
Fout 1: Wat is de beste verkoopprijs voor de robot?
Fout2:  Hoe kunnen Karel en Jo het beste reclame maken voor hun uitvinding?
Fout3:  Wat is een goede naam voor het product?

Uitleg

Fout 1:  De verkoopprijs is natuurlijk belangrijk maar het is niet het enige dat belangrijk is. Wanneer je alleen de verkoopprijs onderzoekt dan heb je nog geen antwoord op alle vragen. Dat is niet erg praktisch. Fout 2:  Reclame is natuurlijk belangrijk maar het is niet het enige dat belangrijk is. Het is bovendien niet logisch om al in reclame te investeren wanneer je niet eens weet of er wel belangstelling is voor het product. Fout 3: Onderzoek naar de naam van het product is natuurlijk interessant maar is niet het enige en zeker niet het belangrijkste om te onderzoeken.

Door de probleemstelling te formuleren met de woorden ‘In hoeverre’ krijg je een brede opzet voor je onderzoek. Je gaat niet alleen kijken of er wel belangstelling voor het product is. Je gaat ook onderzoeken hoe groot die belangstelling is en waar de belangstelling van afhankelijk is.

Tips

Denk praktisch: Zorg er voor dat het antwoord op je probleemstelling een oplossing oplevert voor het probleem zodat je niet nog meer onderzoeken moet doen.

Reflecteer op je probleemstelling: Als je een probleemstelling hebt bedacht schrijf deze op. Probeer antwoord te geven op de probleemstelling.  Wat voor antwoorden kunnen er uit de probleemstelling komen die je hebt bedacht? Vraag je af of het zeker is dat de opdrachtgever met jouw antwoorden binnen enkele weken zijn probleem kan oplossen.

Probleemdiagnose mag tijd kosten.
Het kost veel denktijd om uit een verhaal de probleemstelling te halen. Veel studenten vinden het raar dat je daar zo lang over na moet denken. Het is echter de belangrijkste vraag van een onderzoek. Vergelijk het eens met iemand die ziek is en die naar de dokter gaat. Wat kost de meeste tijd? Het voorschrijven van de pillen? Het sturen van de rekening? De meeste tijd is nodig om te bedenken WAT nu precies het probleem is. De kunst is juist om de juiste diagnose te stellen. Dat mag best wat denkwerk kosten. Want als er een verkeerde diagnose wordt gesteld …..

 

The Research Company BV is een full-service onderzoeksbureau dat u kunt inschakelen voor onderzoekswerkzaamheden. De educatieve afdeling van Research Company deelt kennis en ervaring met studenten. Zij profiteren van de duidelijke artikelen over onderzoekstheorie, methoden en technieken en gratis hulpmiddelen zoals de gratis software voor online enquêteren en Rekenhulp om steekproefomvang, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te berekenen.

(Er is veel zorg besteed aan deze uitleg. Het is begrijpelijk geschreven met duidelijk voorbeelden. Maandelijks lezen 4000 HBO (en WO) studenten een of meer van de artikelen van Research Company. Als je geholpen bent met dit artikel dan kun je andere studenten ook een beetje helpen door het artikel te delen in je netwerk).